202203406/1/R2.
Datum uitspraak: 29 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Udenhout, gemeente Tilburg,
appellante,
en
de raad van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012, 19e herziening (De Kuil 1G)" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 6 september 2023, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. S.J.A. Rollé, en de raad, vertegenwoordigd door mr. X.D. de Boer en S.J.C. Hilders, zijn verschenen. Verder is op zitting [belanghebbende], de initiatiefnemer, bijgestaan door mr. E. Beele, advocaat te Tilburg, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat binnen het perceel aan de Kuil 1G in Udenhout twee woningen worden gebouwd. Het bestemmingsplan splitst het perceel in twee kavels waarbij op beide kavels maximaal één woning kan worden gebouwd. Het vorige bestemmingsplan stond maximaal één woning toe op het hele perceel. [appellante] woont aan de [locatie A] naast het plangebied. Zij heeft voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan geprobeerd een overeenkomst te sluiten met de initiatiefnemer van het plan waarin staat dat geen ramen en dakkapellen boven de 3 meter hoog aan de zijde naast haar perceel worden geplaatst. Dit is niet gelukt. Zij klaagt nu dat het bestemmingsplan leidt tot afbreuk aan de ruimtelijke beleving en landelijke uitstraling van de omgeving en verlies aan privacy, omdat het bestemmingsplan dit niet verbiedt.
1.1. In deze uitspraak gaat de Afdeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening in op de vraag of de raad in het bestemmingsplan ramen en dakkapellen boven de 3 meter had moeten verbieden.
Wijze van toetsen
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Goede ruimtelijke ordening
3. [appellante] betoogt dat het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat de raad in het plan niet heeft gewaarborgd dat geen ramen en dakkapellen boven de 3 meter mogen worden geplaatst aan de kant waar zij op uitkijkt. [appellante] voert daarover aan dat de initiatiefnemer met instemming van omwonenden de raad mede heeft gevraagd het bestemmingsplan op dit punt gewijzigd vast te stellen en dat dit is genoemd en meegenomen in het raadsvoorstel. Toch bevat het bestemmingsplan geen verbod op ramen en dakkapellen boven de 3 meter aan de kant waar [appellante] op uitkijkt. Verder is het verbod ook niet privaatrechtelijk gewaarborgd. Weliswaar hebben [appellante] en de initiatiefnemer daarover overlegd, maar dit heeft niet tot een overeenkomst geleid. Daardoor houdt het bestemmingsplan onvoldoende rekening met haar belangen, aldus [appellante].
3.1. De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat een verbod op ramen en dakkapellen op een hoogte van meer dan drie meter aan de kant waar [appellante] op uitkijkt ruimtelijk gezien niet noodzakelijk, wenselijk en mogelijk is en daarom niet is opgenomen. Ten eerste verhoudt een dergelijk verbod zich niet met de regels over vergunningvrij bouwen (artikel 2, aanhef en onderdelen 4, 5 en 7, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht). Als een bouwactiviteit voldoet aan de eisen als genoemd in dit artikel, is die bouwactiviteit namelijk vergunningvrij, los van wat daarover in het bestemmingsplan is geregeld.
3.2. Ten tweede heeft de raad voldoende rekening gehouden met de belangen van [appellante]. De raad heeft namelijk toegelicht dat hij kennis heeft genomen van de doorlopen omgevingsdialoog en binnengekomen zienswijzen en belanghebbenden heeft gehoord tijdens een informatiebijeenkomst. Na afloop van die informatiebijeenkomst heeft de raad partijen verzocht nogmaals met elkaar in dialoog te gaan om te kijken of een voor alle partijen acceptabel plan mogelijk is en concessies kunnen worden gedaan.
3.3. Anders dan [appellante] betoogt, staat in de stukken die de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft betrokken niet dat partijen over het plaatsen van ramen en dakkapellen privaatrechtelijk afspraken hebben gemaakt. Daarin staat alleen dat de initiatiefnemer met instemming van omwonenden de raad heeft gevraagd het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. Weliswaar is de raad ook gevraagd een verbod op het plaatsen van ramen en dakkapellen op de door [appellante] gewenste plek op te nemen, maar de raad heeft dit - gelet op wat onder 3.1. staat - terecht niet gedaan. Verder is er geen aanleiding om ervan uit te gaan dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan doorslaggevend gewicht heeft gehecht aan een overeenkomst tussen [appellante] en de initiatiefnemer. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
5. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2023
638-1079