ECLI:NL:RVS:2023:4407

Raad van State

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
202305921/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing inschrijving voor de opleiding Aviation aan de Hogeschool van Amsterdam

Op 26 mei 2023 heeft het college van bestuur van de Hogeschool van Amsterdam het verzoek van [appellant] om ingeschreven te worden voor de voltijdopleiding Aviation voor het studiejaar 2023-2024 afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat [appellant] zich niet vóór 1 mei had ingeschreven, wat volgens de regels noodzakelijk is voor toelating. Op 11 augustus 2023 verklaarde het college het bezwaar van [appellant] tegen deze afwijzing ongegrond, met overname van het advies van de Geschillenadviescommissie. Hierop heeft [appellant] beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij op het moment van inschrijving al ingeschreven stond voor een bacheloropleiding aan een buitenlandse instelling, wat hem volgens het Studentenstatuut 2022-2023 recht zou geven op inschrijving.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 20 november 2023 behandeld. [appellant] stelde dat hij in een bijzondere situatie verkeerde en dat hij op 8 mei 2023 contact had gehad met de examencommissie, die zijn vragen had behandeld. De Afdeling oordeelde echter dat de Wet op het Hoger en Wetenschappelijk Onderwijs (WHW) alleen van toepassing is op Nederlandse instellingen en dat de artikelen in het Studentenstatuut specifiek betrekking hebben op opleidingen aan Nederlandse onderwijsinstellingen. Aangezien [appellant] een opleiding volgde aan een buitenlandse instelling, viel hij niet onder de voorwaarden voor inschrijving.

De Afdeling concludeerde dat het college de inschrijving terecht had geweigerd, omdat [appellant] zich na de deadline had aangemeld en de omstandigheden die hij aanvoerde niet relevant waren voor de inschrijving. Het beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

202305921/1/A2.
Datum uitspraak: 29 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van bestuur van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 26 mei 2023 heeft het college het verzoek van [appellant] om voor het studiejaar 2023-2024 te worden ingeschreven voor de opleiding Aviation voltijd afgewezen.
Bij beslissing van 11 augustus 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2023, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Werner, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] heeft op 25 mei 2023 een verzoek tot inschrijving gedaan voor de opleiding Aviation voltijd. Het college heeft dat verzoek afgewezen omdat hij geen toelatingsrecht heeft. Dat komt omdat [appellant] zich niet vóór 1 mei voor de opleiding heeft ingeschreven. In de beslissing van 11 augustus 2023 heeft het college het door [appellant] tegen de beslissing van 25 mei 2023 ingediende bezwaarschrift met overneming van het advies van de Geschillenadviescommissie (GAC) ongegrond verklaard.
2.       [appellant] is het met die beslissing niet eens. Hij wijst er op dat hij op het moment van de inschrijving ingeschreven stond, en een bachelor Aeronautics volgde, aan de Europese vestiging van Embry Riddle in Frankfurt. Gelet op artikel 4.2, eerste lid, van het Studentenstatuut 2022-2023 komt hij daarom wel voor inschrijving in aanmerking. Deze instelling is immers een onderwijsinstelling als bedoeld in dat artikel. Verder stelt hij dat hij op 8 mei 2023 contact heeft opgenomen met de examencommissie van de opleiding die zijn vragen inhoudelijk heeft behandeld, waardoor hem valse hoop is gegeven. Daarnaast wijst hij erop dat hij in een bijzondere situatie verkeert omdat hij al vanaf september 2022 op zoek is naar een mogelijkheid om studiefinanciering te krijgen.
3.       In artikelen 7.31a, eerste en vijfde lid, van de Wet op het Hoger en Wetenschappelijk Onderwijs (WHW) staat:
"Uiterlijk op 1 mei voorafgaand aan het desbetreffende studiejaar meldt degene die zich als  student wil  inschrijven voor een bepaalde propedeutische fase van een bacheloropleiding aan een bepaalde instelling of, indien die fase niet is ingesteld, de eerste periode in een bacheloropleiding met een studielast van 60 studiepunten, zich aan bij Onze minister, met inachtneming van artikel 7.31d en overeenkomstig bij ministeriële regeling vast te stellen regels van procedurele aard.
(…)
Dit artikel is niet van toepassing op een student die zich na 1 mei aanmeldt bij een andere bacheloropleiding dan die waarbij hij oorspronkelijk was ingeschreven maar kan aantonen dat de nieuwe aanmelding het gevolg is van een beëindiging van de inschrijving op grond van artikel 7.8b, vijfde lid, op een zodanig tijdstip dat hij zich niet kon aanmelden voor 1 mei, voorafgaand aan het studiejaar waarvoor hij zich wenst in te schrijven".
4.       Volgens artikel 7.31d, eerste lid, van de WHW kan indien de betrokkene niet heeft voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 7.31a, eerste lid, van de WHW en zich na 1 mei voor een bacheloropleiding aanmeldt, het instellingsbestuur besluiten om betrokkene te weigeren of bepalen dat hij verplicht is deel te nemen aan de studiekeuzeactiviteiten, bedoeld in artikel 7.31b, eerste lid van de WHW. In artikel 4.2, eerste lid, Studentenstatuut 2022-2023 is bepaald dat de aspirant-student die zich uiterlijk op 1 mei voor het begin van het studiejaar, via Studielink, heeft aangemeld voor een voltijd bachelor-opleiding bij de hogeschool, verplicht is om deel te nemen aan de studiekeuzecheck. Wanneer een aspirant-student zich na 1 mei, maar vóór 15 augustus, voor de eerste maal aanmeldt voor een voltijd bachelor, wordt hem of haar ook de gelegenheid geboden om deel te nemen aan een studiekeuzecheck. Voorwaarde is wel, zo blijkt uit artikel 4.3 Studentenstatuut 2022-2023, dat de aspirant-student zich uiterlijk op 1 mei voorafgaand aan het studiejaar heeft aangemeld bij een andere bachelor-opleiding bij een andere instelling of bij de hogeschool of het voorgaande jaar ingeschreven was voor een bachelor-opleiding van een hogeschool of universiteit.
5.       [appellant] stelt dat hij aan de voorwaarde dat hij voor 1 mei bij een andere bachelor-opleiding was ingeschreven voldoet. De Afdeling volgt hem daarin niet. De WHW is alleen van toepassing op Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs. De artikelen 4.2 en 4.3 van het Studentenstatuut 2022-2023 vormen een uitwerking van artikel 7.31b, eerste lid, van de WHW. De Afdeling is met het college van oordeel dat waar in het Studentenstatuut 2022-2023 wordt gesproken van een opleiding, een opleiding aan een Nederlandse onderwijsinstelling is bedoeld. [appellant] volgt een opleiding aan een buitenlandse onderwijsinstelling, dus valt hij niet onder de gevallen die in artikel 4.3 van het Studentenstatuut 2022-2023 worden genoemd. Het college heeft daarom de inschrijving terecht geweigerd.
6.       [appellant] erkent dat hij zich na 1 mei 2023 heeft ingeschreven. De Afdeling kan zich voorstellen dat [appellant] uit zijn contacten met de examencommissie van de opleiding na 1 mei de indruk heeft gekregen dat hij tot de opleiding zou worden toegelaten. Daar staat tegenover dat de examencommissie alleen vragen heeft beantwoord over de mogelijkheid van [appellant] om in te stromen in het tweede jaar en het verkrijgen van vrijstellingen vanwege het volgen van de opleiding bachelor Aeronautics aan de Embry Riddle. Over de al dan niet toelating van [appellant] tot de opleiding is door de examencommissie niet gecommuniceerd. De contacten met de examencommissie hebben geen invloed gehad op het tijdstip waarop [appellant] zich heeft ingeschreven.
7.       Hetgeen [appellant] over zijn situatie aanvoert leidt niet tot een ander oordeel. De door hem genoemde omstandigheden stonden er niet aan in de weg dat [appellant] voor 1 mei 2023 een verzoek tot inschrijving kon doen.
8.       Dat betekent dat het beroep ongegrond is.
9.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Mercelina
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2023
938