202304769/1/A2.
Datum uitspraak: 22 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
en
het college van bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam,
Verweerder (hierna: CvB).
Procesverloop
Bij beslissing van 15 mei 2023 heeft het CvB de inschrijving van [appellante] voor de opleiding Rechtsgeleerdheid aan de Erasmus School of Law definitief beëindigd.
Bij beslissing van 18 juli 2023 heeft het CvB het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het CvB heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gelijktijdig met zaak nr. 202304768/1/A2, ter zitting behandeld op 24 oktober 2023, waar [appellante], bijgestaan door mr. R. Verspaandonk, advocaat te Den Haag, en het CvB, vertegenwoordigd door mr. M. de Jong-Noordermeer, bijgestaan door mr. drs. Tsie Chin Jong en dr. M. Luth-Morgan, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] staat sinds het studiejaar 2020-2021 ingeschreven voor de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid van de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Het CvB heeft de inschrijving van [appellante] definitief beëindigd omdat [appellante] heeft gefraudeerd. Het gaat hierbij om de volgende tentamens:
RR216- Formeel Strafrecht
RR217- Materieel Strafrecht
RR215- Bestuursrecht
RR214 - Staatsrecht.
2. De Afdeling heeft in haar eerdere uitspraak van 26 april 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1647) geoordeeld dat het college van beroep voor de examens van de Erasmus Universiteit (hierna: het college) op basis van het voorhanden zijnde bewijsmateriaal terecht tot de conclusie is gekomen dat de examencommissie fraude mocht aannemen als bedoeld in artikel 15 van de Regels van de examencommissie (hierna: de Regels). De examencommissie had [appellante] berispt, de tentamens ongeldig verklaard en haar tot 18 juli 2023 uitgesloten van tentamens. 3. Het CvB heeft in navolging van het advies van de Geschillenadviescommissie (hierna: GAS) bij het besluit van 18 juli 2023 het bezwaar van [appellante] tegen de definitieve beëindiging van de inschrijving ongegrond verklaard. [appellante] is het daar niet mee eens en is daarom in beroep gekomen bij de Afdeling. De Afdeling bespreekt haar beroepsgronden hierna. Na bespreking van deze gronden komt de Afdeling, bij de slotsom, tot het oordeel dat [appellante] geen gelijk krijgt.
Dubbele bestraffing?
4. [appellante] betoogt dat zij dubbel is bestraft voor dezelfde gedraging omdat de examencommissie haar heeft uitgesloten van het maken van tentamens voor een jaar en een voorstel tot uitschrijving heeft gedaan aan het CvB, welk voorstel door het CvB is overgenomen.
4.1. Artikel 16, zesde lid, aanhef en onder f en g, van de Regels luidt:
"Afhankelijk van de ernst van de gepleegde fraude, herhaalde fraude daaronder begrepen, kan de examencommissie ESL aan de examinandus sancties opleggen, waaronder in ieder geval de volgende:
f. bij ernstige fraude kan het instellingsbestuur op voorstel van het faculteitsbestuur en de examencommissie ESL de inschrijving voor de opleiding van de betrokkene definitief beëindigen.
g. een combinatie van de bovenstaande maatregelen."
4.2. De Afdeling stelt voorop dat het hier gaat om een besluit van het CvB. Het CvB is tot beëindiging van de inschrijving van [appellante] overgegaan op voorstel van de examencommissie. Reeds omdat het hier om een voorstel gaat en het besluit tot beëindiging van de inschrijving niet door de examencommissie maar door het CvB is genomen, volgt de Afdeling [appellante] niet in haar betoog dat zij door de examencommissie dubbel zou zijn gestraft, nog daargelaten dat het bepaalde in artikel 16, zesde lid, aanhef en onder g, van de Regels een combinatie van maatregelen toelaat.
Het betoog slaagt niet.
Motivering
5. [appellante] betoogt dat de motivering het bestreden besluit niet kan dragen. Volgens [appellante] heeft het CvB nagelaten deugdelijk te motiveren waarom de eerder gegeven berisping, die ziet op incorrecte bronverwijzing, van invloed is op de huidige sanctie. Ook voert zij aan dat de haar verweten gedragingen onvoldoende zwaarwegend zijn om tot definitieve uitschrijving over te gaan en dat het CvB haar belangen niet in de besluitvorming heeft meegenomen. [appellante] betoogt verder dat uit het bestreden besluit niet volgt waarom niet kan worden volstaan met het opleggen van de maximale straf waartoe de examencommissie zelfstandig bevoegd is. Volgens [appellante] zijn recidive en de ondertekening van een authenticiteitsverklaring onvoldoende om tot uitschrijving over te gaan.
5.1. Het CvB heeft in de beslissing op bezwaar, net als in het verweerschrift voor de GAS en in het verzoek van de decaan en de examencommissie uiteengezet waarom hier niet zomaar sprake is van fraude, maar van ernstige fraude en definitieve uitschrijving een passende sanctie is. Het CvB heeft over de eerdere berisping erop gewezen dat deze als ondersteunende en niet als doorslaggevende factor geldt. Ook heeft het CvB verwezen naar het sanctiebesluit van 30 juli 2021 waarin [appellante] is meegedeeld dat als er in de toekomst nogmaals sprake is van fraude, dit kan leiden tot een zwaardere sanctie. Over het betoog van [appellante] dat een belangenafweging ontbreekt, heeft het CvB zich op het standpunt gesteld dat hij wel degelijk doordrongen is van de impact van het besluit. Het CvB heeft er hierbij op gewezen dat [appellante] bij brief van 22 maart 2023 in de gelegenheid is gesteld om tot 15 april 2023 haar zienwijze naar voren te brengen over het voornemen om over te gaan tot uitschrijving. [appellante] heeft geen inhoudelijke reactie gegeven en verder is niet gebleken van verzachtende omstandigheden.
5.2. De Afdeling is van oordeel dat het CvB deugdelijk heeft gemotiveerd waarom er in dit geval sprake is van ernstige fraude en dat definitieve uitschrijving een passende sanctie is. Het CvB heeft zwaar mogen laten wegen dat [appellante] fraude heeft gepleegd bij vier tentamens die op vier verschillende dagen online zijn afgenomen en dat [appellante] vooraf akkoord is gegaan met een integriteitsverklaring. Het CvB heeft naar het oordeel van de Afdeling deze gedragingen kunnen aanmerken als ernstige fraude en de inschrijving van [appellante] definitief kunnen beëindigen. Dit is gelet de aard en de omvang van de fraude niet onevenredig.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
6. Het beroep is ongegrond.
7. Het CvB hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2023
85-1090