ECLI:NL:RVS:2023:4337

Raad van State

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
202202962/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'De Groote Wielen - Broekland - Indigoweg' en omgevingsvergunning voor woningbouw in Rosmalen

Op 8 maart 2022 heeft de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch het bestemmingsplan 'De Groote Wielen - Broekland - Indigoweg' vastgesteld, gevolgd door een omgevingsvergunning op 14 maart 2022 voor de bouw van zeven woningen aan de Indigoweg te Rosmalen. Dit plan voorziet in de realisatie van maximaal zeven woningen, waaronder één vrijstaande woning en zes twee-onder-een-kapwoningen, op een onbebouwd terrein. De appellanten, omwonenden van het plangebied, vrezen dat het plan hun woon- en leefklimaat aantast. Ze hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van de raad en het college, waarbij zij hun bezwaren hebben geuit over onder andere de bouwhoogte, privacy, en de betrokkenheid van omwonenden bij de besluitvorming.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 31 augustus 2023 behandeld. De appellanten hebben hun beroepsgronden over de bouwhoogte en de afstand tot het rioolgemaal ingetrokken. De raad heeft het bestemmingsplan op 31 januari 2023 gewijzigd vastgesteld, waarbij een maximale bouwhoogte van 4 meter is opgenomen voor gebouwen met een plat dak. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan vanuit stedenbouwkundig oogpunt passend is en dat de bezwaren van de appellanten niet opwegen tegen de belangen van de ontwikkeling. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en de raad is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten voor appellant sub 1.

Uitspraak

202202962/1/R1.
Datum uitspraak: 22 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1], wonend te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch,
2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], wonend te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch,
appellanten,
en
1.       de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch,
2.       het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "De Groote Wielen - Broekland - Indigoweg" vastgesteld.
Bij besluit van 14 maart 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van zeven woningen aan de Indigoweg te Rosmalen.
Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekend gemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).
Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] beroep ingesteld.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
[bedrijf]. heeft gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid een schriftelijke uiteenzetting te geven.
Bij besluit van 31 januari 2023 heeft de raad het bestemmingsplan
"De Groote Wielen - Broekland - Indigoweg" gewijzigd vastgesteld.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 augustus 2023, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. Th.A.G. Vermeulen, rechtsbijstandverlener te Rosmalen, en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], bij monde van [appellant sub 2A], bijgestaan door mr. G.P. Wempe, advocaat te Drachten, en de raad en het college, vertegenwoordigd door P.H.F.M. van Dongen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het plan en de daarmee gecoördineerd verleende omgevingsvergunning voorzien in het realiseren van maximaal zeven woningen, waarvan één vrijstaande woning en zes twee-onder-een-kapwoningen op een nu onbebouwd terrein aan de Indigoweg in Rosmalen. Op basis van het voorgaande bestemmingsplan
"De Groote Wielen, 1e herziening" had het plangebied de bestemming "Wonen". Dit bestemmingsplan voorzag ter plaatse in vijf aaneengeschakelde woningen. Met het voorliggende plan worden twee woningen aan het plangebied toegevoegd. Het plangebied ligt in de wijk Broekland in het stadsdeel De Groote Wielen. [bedrijf]. is de ontwikkelaar van de voorziene woningen.
2.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] zijn omwonenden van het plangebied en vrezen dat het plan aantasting van hun woon- en leefklimaat oplevert.
3.       De beroepsgrond over het ontbreken van een maximale bouw- en goothoogte bij de gebouwen met de aanduiding "plat dak" heeft [appellant sub 1], nadat de raad daaraan tegemoet was gekomen, in zijn nader stuk ingetrokken. Ter zitting hebben [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] de beroepsgronden over de beoogde groenvoorziening en over de afstand van de voorziene woningen tot het rioolgemaal ingetrokken.
Het besluit van 31 januari 2023
4.       Bij besluit van 31 januari 2023 heeft de raad het plan opnieuw, gewijzigd, vastgesteld (hierna: het plan). Voor de gebouwen met de aanduiding "plat dak" was geen maximale bouw- en goothoogte opgenomen op de planverbeelding. De raad heeft dat met dit besluit hersteld, in die zin dat ter plaatse van de gebouwen met de aanduiding "plat dak" op de planverbeelding een maximale bouwhoogte van 4 m is opgenomen.
Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
De Afdeling zal eerst het van rechtswege ontstane beroep tegen het herziene bestemmingsplan beoordelen. Daarna zal zij bezien of [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] nog belang hebben bij een beoordeling van hun beroep tegen het oorspronkelijke bestemmingsplan.
Toetsingskader
5.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Gronden van de beroepen tegen het besluit van 31 januari 2023
Participatie
6.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voeren aan dat de omwonenden onvoldoende zijn betrokken bij de voorbereiding van het plan. Zij stellen dat de omwonenden met het plan zoals dat gepresenteerd werd tijdens de informatieavond geen tot weinig bezwaar hadden. Zo bestonden de woningen daarin uit twee bouwlagen aan de voorkant en één bouwlaag zonder ramen aan de achterkant. Verder bleef er een strook groen tussen de woningen en het water en waren in dat plan geen vlonders bij de woningen voorzien. Op basis van dat voorontwerp waren de gevolgen voor hun woon- en leefklimaat beperkter dan in het plan zoals het uiteindelijk is vastgesteld. Zij merken daarbij op dat als zij eerder betrokken waren bij de besluitvorming, zij alternatieven zouden hebben aangedragen.
6.1.    De Afdeling stelt voorop dat het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen onderdeel uit maakt van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Gelet daarop heeft het niet bieden van inspraak in die eerdere fase geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Niettemin is door de initiatiefnemers een informatieavond georganiseerd en zijn [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] per brief geïnformeerd over de wijzigingen ten opzichte van het plan zoals dat werd gepresenteerd tijdens de informatieavond en in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
Verder is het ontwerpplan ter inzage gelegd van 1 november 2021 tot en met 12 december 2021. Daarmee is voldaan aan de wettelijke vereisten voor de kennisgeving van de terinzagelegging.
[appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hadden dus een zienswijze naar voren kunnen brengen. Van die mogelijkheid hebben zij geen gebruikgemaakt. In de Wro of in een ander wettelijk voorschrift valt geen bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerpplan.
Het betoog slaagt niet.
Uitzicht, privacy en bezonning
7.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voeren aan dat met het plan een onevenredige inbreuk wordt gemaakt op hun woon- en leefklimaat. Vanwege de toename van de bouwhoogte en de hoogteverschillen zullen de bewoners van de voorziene woningen volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] zicht hebben op hun woningen en achtertuinen. Zij wijzen er daarbij op dat met het plan wordt voorzien in drie bouwlagen aan de zijde van hun woningen en één bouwlaag aan de zijde van de weg. Verder voeren zij aan dat met het plan het uitzicht vanaf hun woningen onevenredig wordt belemmerd. In het vorige plan is het namelijk een bewuste keuze geweest om alleen op een beperkt deel van het plangebied bebouwing toe te staan. Ten slotte voeren zij aan dat de voorziene woningen zullen zorgen voor een vermindering van zonlichttoetreding. Ook zullen daardoor volgens [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] de zonnepanelen op hun dak minder effectief zijn en minder stroom genereren.
7.1.    In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Hieruit volgt dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] geen aanspraak kunnen maken op een blijvend vrij uitzicht vanuit hun woningen. De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen de woning van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en de voorziene woningen ongeveer 42 m bedraagt. De afstand tussen de woning van [appellant sub 1] en de voorziene woningen bedraagt ongeveer 25 m. Verder bedragen de maximale bouw- en goothoogte op basis van het plan respectievelijk 8 en 4 m, waar deze op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan respectievelijk 9 en 6 m bedroegen. De Afdeling stelt vast dat het voorheen geldende bestemmingsplan al bebouwing mogelijk maakte op dezelfde afstand van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en dat met het plan de bouw- en goothoogte afneemt. Gelet op het voorgaande leidt dit plan wat betreft de bebouwingsmogelijkheden niet tot een verslechtering ten opzichte van de bestaande planologische situatie. Verder heeft de raad rekening gehouden met de inkijk op de woningen aan De Barkentijn waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] wonen, in aanmerking genomen dat de tuinen en vlonders nu op gelijk peil liggen. De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de eventuele vermindering van uitzicht, privacy en bezonning zodanig beperkt zal zijn dat hieraan geen doorslaggevend gewicht moet worden toegekend. De afstanden tussen de te realiseren woningen en de woning van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in samenhang met de bouwhoogte van de nieuwe woningen zijn niet ongebruikelijk in een stedelijke omgeving, ook niet wanneer rekening wordt gehouden met de raampartijen in de zijgevel van de woning van [appellant sub 1]. Verder worden er groenstroken aangelegd, waar op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan bebouwing was toegestaan.
Het betoog slaagt niet.
Stedenbouwkundig
8.       [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voeren aan dat door de raad geen aandacht is besteed aan de stedenbouwkundige criteria. Daarbij wijzen zij erop dat het in tegenspraak met de stedenbouwkundige uitgangspunten voor de wijk "Broekland" is om ter plaatse watergebonden woningen te realiseren. Uit het "Uitwerkingsplan Broekland 2005" volgt namelijk dat er een contrast moet ontstaan tussen "Broekland" op het land en "Watertuinen" aan het water. Verder wijzen zij erop dat de bebouwing volgens het beeldkwaliteitsplan in Broekland naar binnen gericht moet zijn. Met het plan wordt het gebied volgens hen bij de wijk "Watertuinen" getrokken, omdat volgens hen de stedenbouwkundige criteria van deze wijk op het plangebied zijn toegepast.
8.1.    In paragraaf 3.1 van de plantoelichting is omschreven dat het plangebied op de grens van Broekland en De Watertuinen is gesitueerd en daarmee de overgang vormt van "wonen-op-het-land" naar "wonen-aan-het- water". De raad heeft verder uiteengezet dat het hoogteverschil tussen het maaiveld van Broekland en De Watertuinen het contrast tussen de wijken versterkt. De omstandigheid dat de wijk De Watertuinen gericht is op wonen aan het water maakt volgens de raad niet dat in de wijk Broekland geen woningen aan het water gerealiseerd mogen worden. Door de woningen te richten op het water wordt aangesloten bij de visie voor dit deel van Broekland. Daarbij heeft de raad toegelicht dat de hoogteverschillen in het maaiveld aanleiding geven voor lagere bebouwing. Daarmee heeft de raad rekening gehouden met het zicht op het water voor de bewoners aan de overkant, zoals [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]. Volgens de verkaveling op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan waren er vijf geschakelde woningen van twee bouwlagen voorzien, waardoor een gesloten geheel zou ontstaan. In paragraaf 3.2 van de plantoelichting staat dat het onderhavige plan in meer openheid zal voorzien, waarmee het plan ook beter zal aansluiten op de gewenste beeldkwaliteit in dit deel van Broekland.
Gelet op de hierboven weergegeven toelichting van de raad is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het plan vanuit stedenbouwkundig oogpunt passend is in de omgeving.
Het betoog slaagt niet.
Doelgroep woningen
9.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voeren aan dat in het plan niet is vastgelegd voor welke doelgroep de woningen worden gebouwd. In paragraaf 4.2.3 uit de "Brabantse Agenda Wonen" staat dat er behoefte is aan kleinere, middeldure woningen. Met het plan wordt hier geen bijdrage aan geleverd.
9.1.    De raad heeft onder verwijzing naar paragraaf 4.3.2 van de plantoelichting toegelicht dat het voornemen is de woningen als middeldure koopwoningen te realiseren, die geschikt zijn voor twee persoonshuishoudens en kleine gezinnen. Verder is het voornemen twee woningen te realiseren als levensloopbestendige woningen met slaapgelegenheid op de begane grond. Dit voornemen is in overeenstemming met de "Brabantse Agenda Wonen". [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben niet gesteld dat aan andere types woningen geen behoefte bestaat. De raad was gelet op het voorgaande niet gehouden om uitdrukkelijk in het plan te bepalen welk type woningen mag worden gerealiseerd.
Het betoog slaagt niet.
Bodeminfiltratie
10.     [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voeren aan dat met het plan de afwatering plaatsvindt door middel van bodeminfiltratie en niet via het gemaal. Zij stellen dat door de bouwplannen er een grotere en diepere verstening plaatsvindt, waardoor de afwatering via bodeminfiltratie zal verminderen en er een groter risico is dat hun vlonders onder water komen te staan door hevige regenval.
10.1.  De raad heeft onder verwijzing naar paragraaf 5.12.2 van de plantoelichting, uiteengezet hoe wordt omgegaan met de opvang van hemelwater. Daarin staat dat voor het hele gebied De Groote Wielen een waterhuishoudingsplan van toepassing is, waarin rekening wordt gehouden met de invulling van het plangebied door woningen en het extra verhard oppervlak. Gelet op de verplichting voor berging op eigen terrein die volgt uit artikel 4.15, tweede lid, onder b, van de Verordening Bomen, Water en Groen ’s-Hertogenbosch (2021) kan volstaan worden met een berging van 10 mm op eigen terrein, zo stelt de raad. De zogenoemde ‘Watermachine’ voorziet in de rest van de opgave. Daarbij voorziet het plan in minder verharding dan het voorheen geldende bestemmingsplan. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat wordt voorzien in voldoende bodeminfiltratievoorzieningen.
Het betoog slaagt niet.
Parkeervoorzieningen
11.     [appellant sub 1] betoogt dat met het plan niet wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Het plan voorziet in slechts negen parkeerplaatsen, terwijl volgens de plantoelichting voorzien zou moeten worden in 12 parkeerplaatsen. Daarbij is er al een tekort aan parkeerplaatsen in De Groote Wielen.
11.1.  Bij de beoordeling of een bestemmingsplan  voldoende parkeergelegenheid mogelijk maakt  moet volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:194, onder 14.2), alleen rekening worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte die het bestemmingsplan genereert. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Dit houdt in dat slechts rekening dient te worden gehouden met de toename van parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt. De te realiseren woningen vallen onder de categorie: ">80 m2" in zone 4a. Hiervoor geldt volgens tabel 1 bij artikel 4.2 bij de Nota Parkeernormering 2021 Gemeente ’s-Hertogenbosch (hierna: de parkeernota) een parkeernorm van 1,4 voor bewoners en een parkeernorm van 0,3 voor bezoekers. Deze norm en het op basis daarvan aan te leggen aantal parkeerplaatsen is niet in geschil. De raad heeft zich op deze parkeernorm gebaseerd en daaruit volgt dat er voor de zeven woningen 12 parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden.
Het plan voorziet in de toevoeging van 15 parkeerplaatsen. Hiervan worden er negen op eigen terrein gerealiseerd. Verder worden er aan de zuidzijde van het plangebied zes parkeerplaatsen gerealiseerd. De Afdeling stelt vast dat de gronden voldoende ruimte bieden voor de realisatie van de 15 parkeerplaatsen. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat met deze 15 parkeerplaatsen in de parkeerbehoefte van het plan wordt voorzien.
Het betoog slaagt niet.
Rechtszekerheid
12.     [appellant sub 1] voert aan dat het plan in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat in artikel 2.13 van de planregels is opgenomen dat het peil kan worden gemeten van de kruin van een weg of van het water. In dat verband heeft [appellant sub 1] er in zijn nader stuk op gewezen dat de vlonders wel in en op het water zijn voorzien en dat daarom niet duidelijk is welk peil voor de woningen dient te worden gehanteerd.
12.1.  In artikel 1.13 van de planregels is de volgende definitie voor bijgebouw opgenomen: "een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Een bijgebouw kan zijn een aangebouwd bijgebouw in de vorm van een aanbouw of een uitbouw, dan wel een vrijstaand bijgebouw."
In artikel 1.24 van de planregels is de volgende definitie voor gebouw opgenomen: "elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt."
In artikel 1.25 van de planregels is de volgende definitie voor hoofdgebouw opgenomen: "een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht."
Artikel 2.13 van de planregels luidt: "Peil. A. voor een (hoofd)gebouw met aangebouwde bijgebouwen: de hoogte van de kruin van de aan het bouwperceel grenzende weg; b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw; c. voor een gebouw in/op het water: de niveaulijn van het water."
12.2.  Uit artikel 2.13, onder a van de planregels volgt dat voor een (hoofd)gebouw met aangebouwde bijgebouwen de hoogte van de kruin van de aan het bouwperceel grenzende weg als peil moet worden gehanteerd. Vast staat dat de woningen als hoofdgebouw kwalificeren. De Afdeling overweegt dat de voorziene vlonders niet als bijgebouw bij de woningen kunnen worden aangemerkt, reeds omdat de vlonders niet voldoen aan de in de planregel opgenomen definitie van gebouw. De vlonders vormen immers geen overdekte met wanden omsloten ruimte. Het peil voor de vlonders dient daarom bepaald te worden op basis van artikel 2.13 onder b van het bestemmingsplan "De Groote Wielen". Gelet daarop zijn de woningen niet op of in het water voorzien, zodat voor de woning het peil gemeten dient te worden vanaf de kruin van de weg.
In verband daarmee is het plan in zoverre niet in strijd met het beginsel van rechtszekerheid vastgesteld.
Het betoog slaagt niet.
Vlonders
13.     [appellant sub 1] betoogt dat de vergunde vlonders groter zijn dan is toegestaan in de regels die zijn opgenomen in artikel 13.2.6, onder c, van het bestemmingsplan "De Groote Wielen" en er dus een vergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) verleend had moeten worden, omdat er wordt afgeweken van het bestemmingsplan.
13.1.  De Afdeling stelt vast dat de vlonders buiten het plangebied van het voorliggende plan vallen, maar wel onderdeel uit maken van de omgevingsvergunning. Het gebied waarop de vlonders zijn voorzien, valt onder het bestemmingsplan "De Groote Wielen". De Afdeling stelt verder vast dat de gronden ten noordoosten van het plangebied waarop de vlonders zijn voorzien, op grond van het bestemmingsplan "De Groote Wielen" de bestemming "Water" en de aanduiding "Vlonder - 1" hebben.
13.2.  Artikel 11.2.6, aanhef en onder a, van dat bestemmingsplan luidt: "Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vlonder 1' mogen uitsluitend vlonders ten dienste van woningen met de bestemming 'Wonen - 1' worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen […]". De voorziene woningen hebben de bestemming "Wonen - 1". Gelet hierop mogen in beginsel vlonders ten dienste van de voorziene woningen worden gebouwd.
Artikel 11.2.6, onder a, sub 3, van de regels van het bestemmingsplan "De Groote Wielen" luidt: "indien de woning beschikt over een tuin die groter is dan 25 m², mag 50% van de oever worden bebouwd met een vlonder;".
13.3.  Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 februari 2019 ECLI:NL:RVS:2019:607) zijn de op de verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende regels bepalend voor het antwoord of een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Omwille van de rechtszekerheid moet een planregel letterlijk worden uitgelegd.
Uit de planregels volgt niet of met de "oever" een strook grond of de scheidingslijn tussen het water en het land is bedoeld. Het begrip "oever" is niet gedefinieerd in de planregels. Bij gebrek aan aanknopingspunten in het bestemmingsplan en de plantoelichting voor de wijze waarop het begrip "oever" in dit geval moet worden uitgelegd, dient voor de betekenis van dit begrip aansluiting te worden gezocht bij hetgeen in het algemeen gangbare spraakgebruik daaronder wordt verstaan. In het algemeen spraakgebruik kan onder "oever" niet alleen de scheidingslijn tussen water en land worden verstaan, maar ook de strook land die grenst aan een waterloop en waarop een dynamisch samenspel van land en water plaatsvindt. Het college heeft toegelicht dat het bij verlening van de omgevingsvergunning van die uitleg is uitgegaan. De Afdeling acht dat gezien het voorgaande een redelijke uitleg. Vervolgens rijst de vraag hoe breed de strook is die in dit geval nog als oever kan worden aangemerkt. Het college stelt zich op het standpunt dat het gaat om de strook land tussen de achtergevel van de voorziene woningen en het water. Dit betekent dat tot de oever wordt gerekend het gedeelte aan de noordoostkant vanaf de plangrens van het bestemmingsplan "De Groote Wielen - Broekland - Indigoweg" tot aan de de bouwaanduiding "Vlonder -1 zoals weergeven in de verbeelding van het bestemmingsplan De Groote Wielen". Ook dat acht de Afdeling, gelet op de beperkte breedte van de betrokken strook, gemiddeld ongeveer 3 m, redelijk.
De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan "De Groote Wielen - Broekland - Indigoweg" voorziet in woningen met aan weerszijden van het complex en tussen de woningen mandelige gronden met de bestemming "Groen". Artikel 11.2.6, onder a, sub 3, van de regels van het bestemmingsplan "De Groote Wielen" lijkt niet op die situatie te zijn toegesneden maar op een situatie waarin langs het water gesitueerde percelen aaneengesloten liggen zonder mandelige gronden. In dat geval is duidelijk dat op perceelsniveau aan de eis van artikel 11.2.6, onder a, sub 3, moet worden voldaan. Het college stelt zich op het standpunt dat in de voorliggende situatie - met mandelige gronden - niet op perceelniveau dient te worden getoetst of wordt voldaan aan artikel 11.2.6, onder a, sub 3, van de planregels, maar dat dit voor de oever van het plangebied als geheel moet worden bezien. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat die uitleg in deze specifieke situatie onredelijk is.
Het college heeft zich in het nader stuk op het standpunt gesteld dat, met inachtneming van de hiervoor besproken uitgangspunten, de totale oever waaraan de woningen kunnen worden gerealiseerd een oppervlakte heeft van 380 m² en dat de oppervlakte van de vlonders 147 m² zal bedragen, waarmee ongeveer 39% van de oever met vlonders kan worden bebouwd. De Afdeling ziet geen grond om te twijfelen aan de juistheid van deze berekening. Ter zitting heeft het college overigens onderbouwd dat ook op perceelsniveau aan de planregel wordt voldaan, omdat per woning de oever een oppervlakte van 44 m² heeft en de oppervlakte van de vergunde vlonders maximaal 20 m² is. De Afdeling ziet gelet op het vorenstaande geen aanleiding voor het oordeel dat de vergunde vlonders in strijd met artikel 11.2.6 onder c, van de planregels meer dan 50% van de oppervlakte van de oever per woning beslaan en er een vergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo nodig was.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
14.     De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen de besluiten van 14 maart 2022 (omgevingsvergunning) en 31 januari 2023 (het plan) zijn ongegrond.
Beroep gericht tegen het besluit van 8 maart 2022
15.     Omdat het plan zoals vastgesteld bij besluit van 31 januari 2023 in stand blijft, bestaat geen belang meer bij inhoudelijke bespreking van het beroep, voor zover gericht tegen het oorspronkelijke besluit van 8 maart 2022. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], voor zover gericht tegen het besluit van 8 maart 2022, zijn niet-ontvankelijk.
Proceskosten en griffierecht
16.     Nu de raad met het besluit van 31 januari 2023 aan een beroepsgrond van [appellant sub 1] is tegemoetgekomen, ziet de Afdeling aanleiding de raad te veroordelen in de proceskosten van [appellant sub 1] en om de raad op te dragen het door hem betaalde griffierecht te vergoeden. Waar het gaat om [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] bestaat daarvoor geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch van 8 maart 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Groote Wielen - Broekland - Indigoweg" niet-ontvankelijk;
II.       verklaart de beroepen tegen het besluit van de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch van 31 januari 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Groote Wielen - Broekland - Indigoweg" ongegrond;
III.      verklaart de beroepen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch van 14 maart 2022 ongegrond;
IV.      veroordeelt de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch tot vergoeding van de door [appellant sub 1] gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.724,39, waarvan € 1,674,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.       gelast dat de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch het door [appellant sub 1] voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, mr. A. Kuijer en mr. M.M. Kaajan, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Van Ettekoven
voorzitter
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2023
195-1036