202202649/1/R2.
Datum uitspraak: 22 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Beugen, gemeente Land van Cuijk,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 maart 2022 in zaak nr. 21/205 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer (thans Land van Cuijk).
Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2020 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bedrijfsgebouw aan [locatie 1] te Beugen.
Bij besluit van 8 december 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Het college heeft het besluit van 6 april 2020 in stand gelaten, onder toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
Bij uitspraak van 3 maart 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[vergunninghouder] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 29 augustus 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.A.M. van Hoorn, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.A.A. Lucas-Jasperse, zijn verschenen. Voorts is op zitting [vergunninghouder] als partij gehoord.
Overwegingen
1. De relevante bepalingen en regels die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2. [vergunninghouder] heeft op 24 januari 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een bedrijfsgebouw aan [locatie 1] te Beugen. Het bedrijfsgebouw is bedoeld voor zijn reparatiebedrijf voor auto’s en motoren en het gaat om een eenmansbedrijf. Voor het perceel geldt het bestemmingsplan "Bedrijven-, Zorg-, en Leerpark Sterckwijck Boxmeer" en het paraplubestemmingsplan "Parkeernormen".
3. Het college heeft aan [vergunninghouder] op 6 april 2020 de omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, van bijlage II van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bor). Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat het bedrijfsgebouw en de kelder gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden opgericht en de afstand van het bedrijfsgebouw tot aan de perceelgrens kleiner is dan volgens de planregels is toegestaan.
4. Bij het besluit op bezwaar van 8 december 2020 heeft het college het besluit van 6 april 2020 gehandhaafd. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrijfsgebouw bij het bepalen van de parkeernorm aangemerkt dient te worden als arbeidsextensief en bezoekersextensief bedrijf, omdat de kelder, met een oppervlakte van 264,5 m2, wordt gebruikt voor opslag en niet als werkruimte of showroom en omdat het hier om een woon-werkkavel gaat waarbij rekening mag worden gehouden met dubbelgebruik van parkeervoorzieningen. Hoewel volgens het college de aanvraag voldoet aan de geldende parkeernorm voor een arbeidsextensief en bezoekersextensief bedrijf, heeft het college ook voor het afwijken van de parkeernormen van het paraplubestemmingsplan "Parkeernormen" toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van het Bor. Dit omdat wordt afgeweken van de CROW-publicatie 317 (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, oktober 2012; hierna: CROW-publicatie 317). Volgens het college merkt de CROW-publicatie 317 een garagebedrijf in zijn algemeenheid aan als een arbeidsintensief en bezoekersextensief bedrijf.
5. [appellant] is woonachtig aan [locatie 2] te Beugen en heeft een bedrijfsgebouw op [locatie 3] te Beugen. Hij vreest voor parkeeroverlast in de omgeving, door de realisatie van het bedrijfsgebouw aan [locatie 1]. Het bouwplan waarvoor de omgevingsvergunning is verleend voorziet in 8 parkeerplaatsen, terwijl volgens [appellant] 17 parkeerplaatsen op het eigen terrein gerealiseerd moeten worden.
Aangevallen uitspraak
6. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid met een omgevingsvergunning is afgeweken van de op grond van het paraplubestemmingsplan "Parkeernormen" geldende parkeernormen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het college afdoende heeft onderbouwd waarom het bedrijf van [vergunninghouder] als arbeidsextensief wordt aangemerkt en daarmee arbeids- en bezoekersextensief is en dat [appellant] onvoldoende heeft weersproken dat een aantal van 8 parkeerplaatsen in dit geval toereikend is.
Hoger beroep
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen.
Hij voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college afdoende heeft onderbouwd waarom het bedrijf als arbeidsextensief is aangemerkt. Volgens [appellant] moet worden uitgegaan van de mogelijkheden op basis van de aangevraagde omgevingsvergunning. Uit de aanvraag blijkt dat een bedrijfsgebouw ten behoeve van een garagebedrijf voor motoren en auto’s is aangevraagd. Daarom moet worden uitgegaan van een volwaardig garagebedrijf, dat als een arbeidsintensief bedrijf moet worden aangemerkt. Hiervoor geldt op grond van de Nota Parkeernormen Boxmeer 2015 een parkeernorm van 2,4 per 100 m2 bruto vloeroppervlakte (hierna: bvo). Aangezien het gebouw een oppervlakte heeft van 711 m2, bedraagt de parkeerbehoefte 17 parkeerplaatsen. Dat een deel van de bvo (264,5 m2) bestaat uit een kelder die slechts voor opslag wordt gebruikt en dat de werkplaats en showroom beperkt van omvang zijn, doet daar volgens [appellant] niet aan af. Hij stelt namelijk dat het verdisconteerd is in de parkeernormen dat bepaalde ruimtes geen arbeids- en/of bezoekersintensief gebruik kennen.
Verder voert [appellant] aan dat in het geval de kelder als arbeidsextensief wordt aangemerkt, dit nog niet betekent dat ook voor de rest van het gebouw de afwijkende parkeernorm van 1,1 per 100 m2 bvo geldt. Voor de werkplaats, showroom en kantoorruimte op de begane grond en de verdieping, waarin sprake is van arbeidsintensief gebruik, geldt dus een parkeernorm van 2,4 per 100 m2 bvo. Dit betekent dat volgens hem alleen voor die ruimtes met een gezamenlijke oppervlakte van 446,5 m2 al een parkeerbehoefte geldt van 11 parkeerplaatsen (4,465 x 2,4).
Tot slot betoogt [appellant] dat niet alle 8 parkeerplaatsen van de bouwtekening feitelijk bruikbaar zijn, omdat een aantal daarvan gelegen liggen in de draaicirkel van de auto’s die de werkplaats betreden en verlaten. Op basis hiervan wordt volgens hem in ieder geval niet aan de parkeernorm voldaan.
7.1. Op grond van artikel 3.1.2, onder c, van de planregels uit het bestemmingsplan "Bedrijven-, Zorg-, en Leerpark Sterckwijck Boxmeer" moeten bedrijven op eigen terrein voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Daarnaast mogen op grond van artikel 3.1, onder a, van de planregels van het paraplubestemmingsplan "Parkeernormen" de gronden en gebouwen waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft slechts worden bebouwd en/of gebruikt indien op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand gehouden. Om dit te bepalen wordt getoetst aan de normen uit de Nota Parkeernormen Boxmeer 2015 (hierna: de parkeernota).
7.2. In de parkeernota wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds arbeidsintensieve en bezoekersextensieve bedrijven en anderzijds arbeidsextensieve en bezoekersextensieve bedrijven. Uit tabel 3 in hoofdstuk 4 van de parkeernota volgt dat voor een arbeidsintensief en bezoekersextensief bedrijf in het gebied "rest bebouwde kom" de norm van 2,4 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo geldt. De Laan De Wijze is gelegen in het gebied "rest bebouwde kom". Voor een arbeidsextensief en bezoekersextensief bedrijf geldt in dit gebied de norm van 1,1 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. De parkeernormen uit de parkeernota zijn gebaseerd op de CROW-publicatie 317. Uit hoofdstuk 3.3 van de CROW-publicatie 317 volgt dat een arbeidsintensief en bezoekersextensief bedrijf bijvoorbeeld een werkplaats is. Het moet volgens de publicatie daarbij gaan om een bedrijf met relatief veel werknemers en relatief weinig bezoekers. Een arbeidsextensief en bezoekersextensief bedrijf heeft volgens de publicatie relatief weinig werknemers en relatief weinig bezoekers.
7.3. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college mocht aansluiten bij de parkeernorm voor arbeidsextensieve en bezoekersextensieve bedrijven van 1,1 parkeerplaats per 100 m2 bvo en overweegt daartoe als volgt. Uit het aanvraagformulier en bijbehorende bouwtekeningen blijkt dat de omgevingsvergunning is aangevraagd voor de bouw van een bedrijfsgebouw ten behoeve van een garagebedrijf voor motoren en auto’s. Dit bedrijfsgebouw, met een oppervlakte van 711 m2, bestaat op de begane grond uit een showroom en een werkplaats. Op de verdieping is voorzien in een kantoor. Gelet op de relatief geringe oppervlaktes van de werkplaats (11 bij 11 m) en het kantoor en gelet op de vermelding in het aanvraagformulier dat is beoogd om de werkplaats, het kantoor en de showroom slechts door één persoon te laten gebruiken, mocht het college zich op het standpunt stellen dat het bedrijf waarvoor het bedrijfsgebouw wordt opgericht, een arbeidsextensief bedrijf is. Het college heeft hierbij terecht in aanmerking genomen dat het gaat om een eenmansbedrijf en dat [vergunninghouder] dus geen personeel in dienst heeft. Dat [vergunninghouder] op de zitting heeft aangegeven dat zijn zoon af en toe meehelpt, maakt dit oordeel niet anders, omdat die omstandigheid niet maakt dat sprake is van een bedrijf met relatief veel werknemers als bedoeld in CROW-publicatie 317. Daarnaast heeft het college terecht in aanmerking genomen dat de kelder, op de bouwtekening aangeduid als souterrain, met een oppervlakte van 264,5 m2, wordt gebruikt voor opslag en niet als werkruimte of showroom en dat de kelder niet geschikt is om als werkplaats te gebruiken, omdat de kelder slechts kan worden bereikt via een trapgat en de kelderruimte geen ramen heeft. Tot slot heeft het college afdoende gemotiveerd dat de manoeuvreerruimte voldoende is om de werkplaats in- en uit te rijden en dat alle 8 parkeerplaatsen bruikbaar zijn.
7.4. Gelet op de bruto vloeroppervlakte van 711 m2, dient uitgaande van de parkeernorm van 1,1 parkeerplaats per 100 m2 bvo te worden voorzien in 8 parkeerplaatsen. Aangezien wordt voorzien in 8 parkeerplaatsen, wordt voldaan aan de geldende parkeernorm voor arbeidsextensieve en bezoekersextensieve bedrijven. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat met 8 parkeerplaatsen kon worden volstaan.
Het betoog slaagt niet.
8. De Afdeling overweegt dat nu wordt voldaan aan de geldende parkeernormen volgens de parkeernota, dit betekent dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid als bedoeld in artikel 3.1.2, onder c, van de planregels uit het bestemmingsplan "Bedrijven-, Zorg-, en Leerpark Sterckwijck Boxmeer" en artikel 3.1, onder a, van de planregels van het paraplubestemmingsplan "Parkeernormen" (vergelijk het hiervoor overwogene in 7.1 en 7.2). In zoverre is het bouwplan in overeenstemming met de planregels. Toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van het Bor was voor het onderdeel parkeren daarom niet nodig.
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Baldinger
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Nales
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2023
1074-680
Bijlage
Artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo luidt:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
[…]
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of […]."
Artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van het Bor luidt:
"Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
[…]
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;"
Artikel 3.1 van de planregels bij het bestemmingsplan "Bedrijven-, Zorg-, en Leerpark Sterckwijck Boxmeer" luidt:
"3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijventerrein - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
• a. bedrijven
• b. bedrijfswoningen met bijbehorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen;
• c. onzelfstandige kantoren;
• d. parkeervoorzieningen;
• e. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
een en ander met de daarbij behorende voorzieningen en overeenkomstig de in 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
3.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
• a. binnen deze bestemming zijn uitsluitend bedrijven toegestaan voor zover deze voorkomen in categorie 1 en 2 van de als bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten;
• b. de kavelgrootte van de bedrijven bedraagt maximaal 2.000 m²;
• c. bedrijven moeten op eigen terrein voorzien in voldoende parkeergelegenheid."
Artikel 3 van de planregels bij het paraplubestemmingsplan "Parkeernormen" luidt:
"3.1 Gebruiksregel
a. De gronden en gebouwen waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, mogen slechts worden bebouwd en/of gebruikt indien op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand gehouden. Om te bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid zal het bevoegd gezag bij de verlening van een omgevingsvergunning toetsen aan de in de meest recente Nota Parkeernormen Boxmeer opgenomen normen.
b. Indien er behoefte is aan ruimte voor laden of lossen van goederen, dan moet die ruimte op het betreffende perceel gecreëerd en in stand gehouden worden.
3.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 1 indien:
a. er voldoende parkeer- en of laad- of losruimte aanwezig is in de directe omgeving, waarbij rekening wordt gehouden met de locatie en de functie van de voorziening, of
b. er niet voldoende parkeerruimte aanwezig is in de directe omgeving en het voldoen aan de parkeereis de haalbaarheid van het bouwplan onder druk zet, terwijl het bouwplan maatschappelijk of economisch gezien een belangrijke ontwikkeling vormt voor de gemeente Boxmeer."