202300557/1/A2.
Datum uitspraak: 22 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank OostBrabant van 19 december 2022 in zaak nr. 22/1337 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2021 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 19 mei 2022 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 19 oktober 2023, waar [appellante], bijgestaan door mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven, het college, vertegenwoordigd door J.M.M. Hendrix en J.A. Rijksen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] woont met haar minderjarige zoon samen met haar vader en jongere broer in de woonwagen van haar vader. Zij is in oktober 2020 met haar zoon bij haar vader ingetrokken omdat volgens [appellante] haar vorige woonsituatie onhoudbaar was vanwege haar gewelddadige ex-partner. De huidige woonsituatie is volgens [appellante] echter ondragelijk. Haar vader heeft ernstige lichamelijke klachten, haar broer heeft een posttraumatisch stresssyndroom en de woonruimte is zeer beperkt. De aanwezigheid van [appellante] en haar zoon in de woning is voor haar vader en broer te belastend en dit zorgt ook bij [appellante] voor stress. Zij heeft daarom een urgentieverklaring aangevraagd omdat zij op die manier ook voor haar zoon een stabiele woonsituatie kan realiseren.
2. Het college heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 4, eerste lid, onder a, van de Huisvestingsverordening Geldrop-Mierlo 2020-2023 omdat geen sprake is van een noodsituatie die is ontstaan buiten verwijtbare schuld van [appellante]. Volgens het college heeft [appellante] de door haar gehuurde woning verlaten terwijl Veilig Thuis heeft aangegeven dat er geen zorgen waren over de veiligheid in die woning. Ook heeft [appellante] niet aangetoond dat er sprake is van een (medische) noodsituatie. Het college heeft geen aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidsclausule.
Juridisch kader
3. Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, van de Huisvestingsverordening kan een urgentieverklaring uitsluitend worden afgegeven indien er sprake is van een bijzondere (nood)situatie die is ontstaan buiten verwijtbare schuld van de woningzoekende.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a en b, en slotzin van de Huisvestingsverordening kan een urgentieverklaring worden verleend indien er bijvoorbeeld sprake is van maatschappelijke urgentie of medische urgentie, indien en voor zover zij voldoen aan de artikel 4 genoemde algemene voorwaarden voor het verkrijgen van een urgentiebeschikking, als ook aan de hieronder per categorie-onderdeel opgesomde criteria.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening is er sprake van maatschappelijke urgentie als een woningzoekende in verband met relationele problemen of in verband met geweld de woonruimte heeft verlaten met kinderen die voor hun huisvesting zijn aangewezen op de woning van de ouder. Afhankelijk van de aard en ernst van het delict moeten een of meerdere aangiftes zijn gedaan en moet worden aangetoond dat terugkeer naar de woning niet meer mogelijk is.
Ingevolge artikel 5, derde lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening, is er sprake van medische urgentie als een woningzoekende ernstige fysieke, psychiatrische of psychische problemen ervaart die het functioneren in de huidige woonsituatie ernstig en duurzaam belemmeren. Hierbij moet de problematiek worden aangetoond middels onafhankelijk onderzoek en ook moet andere huisvesting noodzakelijk zijn voor de oplossing of het draaglijk maken van het medische probleem.
Ingevolge artikel 14 van de Huisvestingsverordening kan het college in uiterst bijzondere gevallen van schrijnende sociaal-maatschappelijke problematiek in beginsel op basis van daartoe strekkend advies van de urgentiecommissie, dan wel - indien en voor zover dit plaatsvindt binnen een lopende bezwaarschriftenprocedure - op basis van een daartoe strekkend advies van de bezwaarschriftencommissie, in individuele gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel leidt tot een bijzondere hardheid ten gunste van de woningzoekende afwijken van het bepaalde in deze verordening.
Het hoger beroep en de beoordeling daarvan
Artikel 4 Huisvestingsverordening
4. [appellante] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat er voor haar geen noodzaak was om haar vorige woning te verlaten. [appellante] stelt dat haar ex-partner gewelddadig was en vernielingen aanrichtte. Omdat haar ex-partner telkens bij de woning verscheen was het volgens [appellante] niet langer verantwoord om in deze woning te blijven wonen. De ontstane noodsituatie is daarom buiten haar schuld ontstaan.
4.1. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college terecht heeft geoordeeld dat [appellante] niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening. Uit de stukken blijkt dat er een melding is gedaan bij Veilig Thuis maar dat verdere interventie door Veilig Thuis niet nodig werd geacht. Ook was de relatie tussen [appellante] en haar ex-partner al een aantal weken verbroken en woonde hij niet in de woning toen [appellante] met haar zoon naar haar vader verhuisde. De rechtbank daarom terecht overwogen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt waarom er voor haar geen andere optie was dan haar woning te verlaten. Gelet hierop heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een bijzondere noodsituatie die is ontstaan buiten haar schuld.
Het betoog slaagt niet.
Artikel 5 Huisvestingsverordening en hardheidsclausule
5. De rechtbank heeft volgens [appellante] ten onrechte geoordeeld dat er geen sprake is van maatschappelijke urgentie, omdat zij vanwege haar gewelddadige ex-partner niet meer in haar woning kon blijven wonen. Ook heeft de rechtbank ten onrechte niet onderkend dat er sprake is van medische urgentie gelet op de lichamelijke- en psychische problemen die zijzelf, haar vader en haar broer ervaren als gevolg van de huisvestingssituatie. Voorgaande brengt volgens [appellante] met zich mee dat het niet verlenen van een urgentieverklaring leidt tot onevenredige hardheid.
5.1. [appellante] komt op grond van artikel 5, eerste lid, slotzin, al niet in aanmerking voor een urgentieverklaring op grond van artikel 4, eerste lid, onder a, van de Huisvestingsverordening. De rechtbank is desondanks ingegaan op de artikel 5 van de Huisvestingsverordening en heeft dit mede betrokken bij haar oordeel over de hardheidsclausule.
5.2. De gronden die [appellante] over de hardheidsclausule in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd ingegaan op de vraag of [appellante] voldoet aan de voorwaarden voor maatschappelijke en ook medische urgentie. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling begrijpt dat de woonsituatie moeilijk voor haar is, zeker met een opgroeiend kind. De Afdeling kan zich echter vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6, 7 en 8 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat de in hoger beroep overgelegde verklaringen van de huisarts dit niet anders maken. Deze verklaringen zijn zeer summier en onvoldoende onderbouwd waardoor deze geen aanleiding geven voor het oordeel dat het weigeren van de urgentieverklaring leidt tot onevenredige hardheid.
5.3. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2023
154-1064