ECLI:NL:RVS:2023:4304

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
202303777/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inschrijving masteropleiding Geneeskunde Universiteit Maastricht wegens openstaande collegegeldvordering

In deze zaak heeft de Raad van State op 20 november 2023 uitspraak gedaan over het beroep van [appellant] tegen de weigering van de Universiteit Maastricht om hem in te schrijven voor de masteropleiding Geneeskunde. De Universiteit had deze inschrijving geweigerd omdat [appellant] een deel van het collegegeld voor het studiejaar 2018-2019 niet had betaald. De appellant erkent dat hij een deel van het collegegeld niet heeft voldaan, maar stelt dat dit niet zijn schuld is. Hij was per 1 september 2018 ingeschreven voor de masteropleiding, maar zijn coschappen begonnen pas in november 2018. Volgens hem heeft de Universiteit gedurende de periode van september tot november 2018 geen tegenprestatie geleverd, waardoor hij meent dat hij over die periode niets verschuldigd is.

De Raad van State oordeelt dat het college terecht de inschrijving heeft geweigerd. De wetgeving, specifiek artikel 3, vijfde lid, van het Inschrijvingsbesluit Universiteit Maastricht 2022-2023, stelt dat herinschrijving wordt geweigerd zolang er openstaande vorderingen zijn. Het college heeft vastgesteld dat [appellant] nog een bedrag van € 534,48 verschuldigd is, wat betekent dat de weigering van de inschrijving rechtmatig was. De Raad benadrukt dat de verplichting tot betaling van collegegeld een wettelijke verplichting is en niet voortkomt uit een privaatrechtelijke overeenkomst. De omstandigheid dat de appellant zijn coschappen pas later kon volgen, verandert hier niets aan.

Daarnaast is in het advies van de Geschillenadviescommissie voor Studentenaangelegenheden gewezen op de mogelijkheid voor [appellant] om kwijtschelding van de openstaande vordering aan te vragen, maar hij heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. De Raad van State concludeert dat het beroep ongegrond is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

202303777/1/A2.
Datum uitspraak: 20 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[appellant], wonend te Breda,
appellant,
en
het college van bestuur van de Universiteit Maastricht (hierna: het college),
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 20 november 2023 om 11:30 uur.
Tegenwoordig:
staatsraad mr. E.J. Daalder, voorzitter;
griffier: mr. M.M. Mercelina.
Verschenen:
[appellant];
het college, vertegenwoordigd door dr. mr. D.M.H.R. Garé.
Bij beslissing van 14 oktober 2022 is aan [appellant] medegedeeld dat zijn verzoek tot inschrijving voor de masteropleiding Geneeskunde door de Universiteit Maastricht is afgewezen. Bij beslissing van 4 mei 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het beroep richt zich tegen deze beslissing.
De Afdeling verklaart het beroep ongegrond.
Motivering
1.       Het college heeft geweigerd om [appellant] voor de masteropleiding Geneeskunde in te schrijven omdat hij een deel van het collegegeld voor het studiejaar 2018-2019 niet heeft betaald. [appellant] erkent dat hij een deel van zijn collegegeld niet heeft betaald. Dat is volgens hem echter geen schuld van hem aan de universiteit. Hij heeft zich per 1 september 2018 voor de masteropleiding Geneeskunde ingeschreven met het oog op door hem te volgen coschappen. Die coschappen begonnen pas in november 2018. Dat betekent dat de Universiteit Maastricht tegenover het collegegeld geen tegenprestatie heeft geleverd gedurende de periode september 2018 — november 2018. Hij is de universiteit over die periode dus niets verschuldigd vindt hij. Het in bezwaar gehandhaafde besluit om hem niet in te schrijven is volgens hem in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
2.       In artikel 3, vijfde lid, van het Inschrijvingsbesluit Universiteit Maastricht 2022-2023 staat dat de herinschrijving van een student wordt geweigerd zolang degene die inschrijving wenst nog vorderingen met betrekking tot collegegeld heeft openstaan bij de Universiteit Maastricht. Vast staat dat [appellant] over het studiejaar 2018-2019 nog een bedrag van € 534,48 moet betalen. Daarom heeft het college terecht de inschrijving van [appellant] geweigerd. Anders dan [appellant] meent, is bij de betaling van collegegeld sprake van een wettelijke verplichting en niet van betaling op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst. Dat betekent dat het gevolg van een inschrijving is dat een student het volledige wettelijk verschuldigde collegegeld moet betalen. Buiten de gevallen genoemd in artikel 7.48, eerste tot en met vierde lid, van de Wet op het Hoger en Wetenschappelijk Onderwijs, kan van vermindering van het collegegeld geen sprake zijn. Het feit dat [appellant] zijn coschappen pas vanaf november 2018 kon gaan volgen maakt dit niet anders.
3.       In het advies van de Geschillenadviescommissie voor Studentenaangelegenheden Universiteit Maastricht is gewezen op de mogelijkheid voor [appellant] om gemotiveerd om kwijtschelding te vragen van de openstaande vordering. Van deze mogelijkheid heeft hij geen gebruik gemaakt.
4.       Dat betekent dat het beroep van [appellant] ongegrond is.
5.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Mercelina
griffier
938