202201380/1/A3 en 202201380/2/A3.
Datum uitspraak: 20 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
Programmrot Amplifica SARL (hierna: PAS), gevestigd te Luxemburg (Luxemburg),
appellante,
tegen onder meer de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Den Haag van 7 maart 2022 in zaak nr. C/09/624960/ KG RK 22/159 op een verzoek van PAS om wraking.
Procesverloop
Bij beslissing van 7 maart 2022 heeft de rechtbank een verzoek van PAS om wraking afgewezen. Deze beslissing is aangehecht.
Tegen deze beslissing heeft PAS hoger beroep ingesteld.
Ook heeft PAS de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. [bestuurder] die zich in het hoger beroepschrift en het verzoek om voorlopige voorziening als gemachtigde van PAS presenteerde, heeft ter zitting aangegeven ook te handelen in een aantal andere hoedanigheden. Hierna worden alle partijen namens wie [bestuurder] bedoelt op te treden gezamenlijk aangeduid als PAS.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 juni 2023, waar PAS, vertegenwoordigd door [bestuurder] en [gemachtigden] is verschenen.
Tijdens deze zitting heeft PAS verzocht om wraking van mr. C.J. Borman. Op 1 september 2023 heeft PAS dit wrakingsverzoek ingetrokken.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een tweede zitting behandeld op 6 oktober 2023, waar PAS, vertegenwoordigd door [bestuurder] en [gemachtigden], is verschenen.
Tijdens deze zitting heeft PAS opnieuw verzocht om wraking van mr. C.J. Borman. Bij beslissing van 19 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3870, heeft de wrakingskamer het verzoek afgewezen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een derde zitting behandeld op 1 november 2023, waar PAS, vertegenwoordigd door [bestuurder] en [gemachtigden] is verschenen. De voorzieningenrechter heeft op deze zitting het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Inleiding
2. Op de zitting van 14 juni 2023 heeft [bestuurder], mede namens PAS, gesteld dat het hoger beroep is gericht tegen verschillende beslissingen van rechtbanken over procedures over de zogenoemde BTW-onderwijsvrijstelling en een besluit op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob).
De BTW-onderwijsvrijstelling
3. Bij brief van 11 mei 2021 heeft de waarnemend directeur Internationale Zaken en Verbruiksbelastingen van het Ministerie van Financiën aan PAS informatie gegeven over de vormgeving van de BTW-onderwijsvrijstelling. Per e-mail van 3 juni 2021 heeft de waarnemend directeur medegedeeld dat het niet mogelijk is tegen die brief bezwaar te maken. PAS heeft vervolgens beroep ingesteld.
3.1. Voor zover PAS beoogt hoger beroep in te stellen tegen een bericht van de rechtbank Gelderland van 13 oktober 2021, waarbij de beroepen tegen de berichten van 11 mei 2021 en 3 juni 2021 zijn doorgestuurd aan de rechtbank Den Haag, overweegt de voorzieningenrechter dat dit bericht geen besluit of uitspraak is waartegen beroep of hoger beroep openstaat. Bovendien heeft dit bericht geleid tot de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 november 2021, in zaak nr. 21/6691.
De rechtbank heeft in de uitspraak van 5 november 2021 geoordeeld dat de belastingrechter niet bevoegd is omdat geen sprake is van een ingevolge een belastingwet opgelegde belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking. Ook heeft zij geoordeeld dat de algemene bestuursrechter niet bevoegd is, omdat niet is gebleken dat het beroep is gericht tegen een besluit van een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Voor zover PAS beoogt hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak, overweegt de voorzieningenrechter dat dit een uitspraak betreft op grond van artikel 8:54 van de Awb. Daartegen staat op grond van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb geen hoger beroep open. PAS heeft bovendien tegen de uitspraak van 5 november 2021 verzet gedaan.
Op de verzetzitting op 10 februari 2022 heeft PAS verzocht om wraking als bedoeld in artikel 8:15 van de Awb. Bij de hiervoor genoemde beslissing van 7 maart 2022 heeft de wrakingskamer van de rechtbank het verzoek afgewezen. PAS heeft op 7 maart 2022 tegen deze beslissing een pro forma hogerberoepschrift ingediend en om een voorlopige voorziening verzocht. Op grond van artikel 8:18, vijfde lid, van de Awb staat tegen de beslissing op een verzoek om wraking geen rechtsmiddel open. Tegen de beslissing van de rechtbank van 7 maart 2022 kan dan ook geen hoger beroep worden ingesteld.
Bij uitspraak van 8 april 2022, in zaak nr.21/6691, heeft de rechtbank het verzet van PAS tegen de uitspraak van 5 november 2021 ongegrond verklaard. Voor zover PAS met de aanvulling van haar hogerberoepsgronden bij brief van 22 april 2022 beoogt hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van 8 april 2022, overweegt de voorzieningenrechter dat daartegen ingevolge artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb geen hoger beroep bij de Afdeling kan worden ingesteld. Tegen de uitspraak van 8 april 2022 heeft PAS overigens beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, maar door intrekking van haar cassatieberoep op 29 juni 2022 is de zaak voor zover het om de eventuele toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ging, tot een einde gekomen.
Het Wob-besluit
4. Bij een aan [bestuurder] gericht besluit van 21 oktober 2021 heeft de waarnemend directeur Juridische Zaken, namens de minister van Financiën, op grond van de Wob beslist op een verzoek om informatie. Op 1 december 2021 heeft [bestuurder], namens PAS, bezwaar gemaakt en de minister op grond van artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming verzocht om zogenoemde "CSV+Data administered by bayliffs". Bij brief van 24 juni 2022 heeft de rechtbank de ontvangst van het beroep van [bestuurder] tegen het besluit van de directeur Bestuurlijke en Juridische Zaken, namens de minister, bevestigd en onder zaak nr. 22/3805 geregistreerd.
4.1. In haar uitspraak van 29 augustus 2022, in zaak nr. 22/3805, heeft de rechtbank geoordeeld dat de in een herstelverzuimbrief van 22 juli 2022 genoemde verzuimen, waaronder het overleggen van een machtiging, niet tijdig zijn hersteld. De rechtbank heeft het beroep daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Voor zover [bestuurder], al dan niet namens PAS, tegen deze uitspraak beoogt hoger beroep in te stellen, overweegt de voorzieningenrechter dat dit een uitspraak betreft op grond van artikel 8:54 van de Awb. Zoals hiervoor in 3.1 is overwogen staat daartegen op grond van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb geen hoger beroep open. Overigens heeft [bestuurder] tegen die uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank bij uitspraak van 7 februari 2023, in zaak nr. 22/3805, op het verzet beslist. Zoals hiervoor in 3.1 is overwogen, staat tegen een uitspraak op verzet op grond van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb geen hoger beroep open.
Moeten de appèlverboden worden doorbroken?
5. Alle in 3.1 en 4.1 genoemde appèlverboden kunnen bij wijze van uitzondering worden doorbroken in geval van zodanige schending van beginselen van een goede procesorde, dan wel fundamentele rechtsbeginselen, dat geoordeeld moet worden dat er geen eerlijk proces is geweest.
De voorzieningenrechter begrijpt het betoog van PAS en [bestuurder] zo, dat in dit geval de appèlverboden moeten worden doorbroken omdat zij vinden dat hun geen ‘adversarial proceedings’ (de Afdeling begrijpt: een procedure op tegenspraak) zijn geboden, omdat de verweerders nooit op de zittingen zijn verschenen en bepaalde personen niet als getuige zijn opgeroepen. Daarnaast begrijpt de voorzieningenrechter hun betoog zo dat de brief van 11 mei 2021 over de BTW-onderwijsvrijstelling volgens hen in strijd is met de Europese mededingings- en staatssteunregels. Zij stellen dat zij daarom recht hebben op een ‘effective remedy’ (ofwel: een doeltreffende voorziening in rechte), met als doel dat de Afdeling vragen stelt als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van 28 juli 2016, Association France Nature Environnement, ECLI:EU:C:2016:603.
5.1. Wat PAS en [bestuurder] hebben aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat sprake is van zodanige schending van beginselen van een goede procesorde, dan wel fundamentele rechtsbeginselen, dat van een eerlijk proces geen sprake is. De rechtbank hoefde geen aanleiding te zien om verweerders op de voet van artikel 8:27 van de Awb op te roepen om verplicht ter zitting te verschijnen. Ook hoefde de rechtbank geen aanleiding te zien om personen als getuige op te roepen.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van 16 december 1976, Rewe, ECLI:EU:C:1976:188, volgt dat bij het ontbreken van een regeling ter zake in het Europese recht, de vaststelling en uitvoering van procesregels - zoals over het oproepen van personen en de bevoegdheid van de bestuursrechter - een aangelegenheid is van de nationale rechtsorde van Nederland. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat wat betreft het oproepen van personen beginselen van het Unierecht zijn geschonden. Verder hebben in dit geval effectieve rechtsmiddelen open gestaan en daarvan is ook gebruik gemaakt. Ook is er de mogelijkheid van aanvullende rechtsbescherming door de burgerlijke rechter indien de betrokkene meent dat het bestuursrecht in een bepaalde situatie onvoldoende rechtsbescherming biedt. Dat PAS en [bestuurder] het niet eens zijn met de beslissingen van de rechtbank en haar motivering, is onvoldoende voor het oordeel dat artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is geschonden. De voorzieningenrechter ziet in het door PAS en [bestuurder] genoemde arrest van 28 juli 2016, Association France Nature Environnement, geen grond om in Unierechtelijk verband de door PAS geformuleerde vragen te stellen. De verplichting om prejudiciële vragen te stellen die het Hof heeft geformuleerd in het arrest van 28 juli 2016, doet zich hier niet voor, omdat in dit geval sprake is van een andere situatie dan in dat arrest aan de orde was.
Er bestaat geen aanleiding voor kennisneming van het hoger beroep in weerwil van artikel 8:18, vijfde lid, van de Awb.
Conclusie
6. De Afdeling is onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. Het verzoek om een voorlopige voorziening kan daarom niet worden toegewezen.
Griffierecht en proceskosten
7. Redelijke toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb brengt met zich dat de griffier van de Raad van State aan PAS het door haar betaalde griffierecht voor de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening en voor het hoger beroep terugbetaalt.
8. De proceskosten hoeven niet te worden vergoed.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart dat de Afdeling onbevoegd is om van het hoger beroep kennis te nemen;
II. wijst het verzoek af;
III. bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan Programmrot Amplifica SARL het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 1.096,00 voor de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening en van hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.
w.g. Borman
voorzieningenrechter
w.g. Konings
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2023
612