202206242/1/A2.
Datum uitspraak: 22 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 16 september 2022 in zaak nr. 22/3672 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2022 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 5 juli 2022 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 september 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2023, waar [appellante], bijgestaan door mr. E.C. Weijsenfeld, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door M. Guminska en mr. J. van den Boorn, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft eerder in Amsterdam gewoond in een zelfstandige woonruimte met haar ex-partner. Haar ex-partner heeft haar in 1999 in Marokko achtergelaten. In mei 2019 is [appellante] weer naar Nederland teruggekeerd. Vanaf november 2020 woonde zij met haar minderjarige dochter [dochter 1] op verschillende locaties van de gemeentelijke noodvang voor gezinnen. Op 18 maart 2022 heeft [appellante] een aanvraag om een urgentieverklaring gedaan omdat zij en [dochter 1] de opvang zouden moeten verlaten en dus dakloos dreigden te worden. Verder heeft [appellante] de aanvraag gedaan vanwege de mantelzorg die zij aan haar in Amsterdam woonachtige [dochter 2] verleent. Ook heeft zij gewezen op haar psychische problematiek. Inmiddels wonen [appellante] en [dochter 1] in de gemeentelijk opvang Noordkaap Groepswonen in Amsterdam.
2. Het college heeft bij het besluit van 5 juli 2022 de afwijzing van de aanvraag om een urgentieverklaring gehandhaafd op grond van de algemene weigeringsgronden van artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder b en i, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 in samenhang met paragraaf 3, Ad b en Ad i, van de Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020. Volgens het college heeft [appellante] geen urgent huisvestingsprobleem omdat zij en [dochter 1] in de noodopvang voor gezinnen verblijven. Ook voldoet [appellante] niet aan de eis van regiobinding omdat zij vanaf de aanvraag nog geen vier jaar in Amsterdam verblijft. Daarbij telt de periode van verblijf in de noodopvang niet mee. Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de medische problemen van [appellante] niet zo schrijnend zijn dat daarom toepassing moet worden gegeven aan de hardheidsclausule. Ook voldoet zij volgens het college niet aan de criteria voor mantelzorg.
3. De toepasselijke regelgeving staat in de bijlage die bij deze uitspraak hoort.
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
4. De gronden die [appellante] aanvoert over de Huisvestingsverordening en de Huisvestingswet 2014 gaan over een rechtsvraag die de Afdeling eerder heeft beantwoord (zie de uitspaak van 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:93, onder 5 en 6, over exceptieve toetsing). Wat [appellante] hierover aanvoert, biedt geen reden om hierover in dit geval anders te oordelen. De gronden slagen niet.
5. Voor zover [appellante] met wat zij aanvoert over de verkorte aanvraag bedoelt dat het college ten onrechte niet heeft beoordeeld of zij tot de urgentiecategorie van artikel 2.6.8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening behoort, slaagt die grond niet. Omdat er twee algemene weigeringsgronden zijn - artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Huisvestingsverordening - is het college gelet op de aanhef van het eerste lid van artikel 2.6.8 van de Huisvestingsverordening terecht niet toegekomen aan die beoordeling.
6. Wel voert [appellante] terecht aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een urgentieverklaring voor mantelzorg, artikel 2.6.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening, ook kan worden verleend als niet is voldaan aan de eis van regiobinding uit artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder i van de Huisvestingsverordening en daarmee een uitzondering is op deze algemene weigeringsgrond. Dit kan echter niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De Afdeling licht dit hierna toe.
6.1. Het college heeft er in het besluit van 30 maart 2022 en in de schriftelijke uiteenzetting, onder verwijzing naar de door [appellante] overgelegde mantelzorgverklaring van haar huisarts, de verklaring van 26 januari 2022 van haar behandelend psychiater en de ongedateerde verklaring van een medewerker van schoolmaatschappelijk werk over [dochter 1], terecht op gewezen dat [appellante] niet voldoet aan de voorwaarden voor urgentie vanwege mantelzorg genoemd in hoofdstuk 1, paragraaf II, onder 6, sub a, b, e, f en en g, van de Nadere regels. De door [appellante] in beroep overgelegde e-mail van 15 juni 2022 is gelijkluidend aan de genoemde ongedateerde verklaring van een medewerker van schoolmaatschappelijk werk. Verder heeft de rechtbank over deze verklaringen - in het kader van de hardheidsclausule - met juistheid overwogen dat niet met stukken is onderbouwd dat niet iemand anders de mantelzorg voor haar dochter [dochter 2] op zich kan nemen, zoals de echtgenoot van [dochter 2] of de thuiszorg. Ook uit de bij brief van 3 september 2023 overgelegde e-mails van 2 maart 2023 en 3 oktober 2022 van de psychiater van [appellante], de e-mail van 4 oktober 2022 van haar dochter Farah en het verslag van 6 maart 2023 van een plan van de Eigen Kracht-conferentie voor haarzelf en [dochter 1] (zie www.eigen-kracht.nl) wordt niet duidelijk of [appellante] aan de genoemde voorwaarden voor urgentie vanwege mantelzorg voldoet.
De Afdeling ziet verder geen aanleiding voor het oordeel dat het beginsel van equality of arms is geschonden, zoals [appellante], onder verwijzing naar het arrest van het EHRM van 8 oktober 2015, Korošec tegen Slovenië, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, aanvoert. In deze zaak doet zich niet de situatie voor dat de besluiten zijn gebaseerd op een deskundigenadvies waarbij de onafhankelijkheid in het geding is of het recht op hoor en wederhoor niet in acht is genomen. Verder heeft het college onderzoek gedaan naar de mantelzorgsituatie. Dit onderzoek heeft geleid tot de conclusie dat zij niet voldoet aan de voorwaarden.
Het betoog slaagt niet.
7. De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd over de hardheidsclausule zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6.2 tot en met 6.4 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
8. [appellante] heeft bij haar brief van 3 september 2023 ook een tussenuitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 9 november 2022 en een (eind)uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2023 overgelegd. Die uitspraken gaan over het besluit van het college van 4 december 2020 over de beëindiging van de noodopvang op grond van de Wet maatschappelijke opvang 2015. De Afdeling wijst er op dat hiervoor een ander beoordelingskader geldt dan voor deze zaak. Voor zover [appellante] voor [dochter 1] in het kader van de afwijzing van de urgentieverklaring ook een beroep doet op artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK) overweegt de Afdeling als volgt.
8.1. Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in onder meer haar uitspraak van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:361, heeft artikel 3 van het IVRK rechtstreekse werking in zoverre het ertoe strekt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het desbetreffende kind dienen te worden betrokken. Waar het gaat om het gewicht dat aan het belang van een kind in een concreet geval moet worden toegekend, bevat artikel 3, eerste lid, van het IVRK, gelet op de formulering ervan, geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. Wel moet de bestuursrechter in dit verband toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en daarmee of het bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. 8.2. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college zich in de besluitvorming onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van [dochter 1]. Het college heeft daarin de spanningen en stress die het verblijf in de noodopvang voor haar meebrengen onderkend, maar evenwel geoordeeld dat dit niet betekent dat in dit geval een urgentieverklaring moet worden verleend. Ook de rechtbank is in het kader van de hardheidsclausule uitdrukkelijk ingegaan op het belang van [dochter 1]. De betogen slagen niet.
8.3. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
10. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2023
154-1064
BIJLAGE
Huisvestingsverordening Amsterdam 2020
Artikel 1 Definities
In deze verordening wordt verstaan onder:
[…]
u. Mantelzorg: mantelzorg als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
[…].
Artikel 2.6.5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring
1. Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
[…]
b. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;
[…]
i. de aanvrager en alle personen behorend tot zijn huishouden, die in de periode direct voorafgaand aan het indienen van de aanvraag blijkens diens inschrijving in de basisregistratie personen niet ten minste vier jaar onafgebroken in de gemeente waar de urgentieverklaring wordt aangevraagd woonachtig was, tenzij één of meerder personen behorend tot het huishouden van aanvrager minderjarige kinderen zijn en de aanvrager en zijn of haar huishouden vanwege een relatiebreuk tussen aanvrager en diens partner zijn verhuisd naar een inwoonadres buiten Amsterdam en binnen een half jaar na vertrek uit Amsterdam een urgentieverklaring heeft aangevraagd;
[…]
Artikel 2.6.6 Wettelijke urgentiecategorieën
Burgemeester en wethouders verlenen een urgentieverklaring indien de aanvrager tot ten minste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:
[…]
b. woningzoekenden waarvan de voorziening in de behoefte aan woonruimte als gevolg van het verlenen of ontvangen van mantelzorg naar het oordeel van burgemeester en wethouders voor aanvrager dringend noodzakelijk is.
Artikel 2.6.8 Overige urgentiecategorieën
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.6.5 kan een urgentieverklaring worden verleend indien de aanvrager tot ten minste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:
[…]
b. woningzoekenden die op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig hebben en niet behoren tot de in artikel 2.6.7 bedoelde urgentiecategorie;
[…].
Artikel 2.6.11 Hardheidsclausule
1. Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie;
[…]
Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020
Hoofdstuk 1 Urgenties
[…]
II. Nadere regels urgenties
[…]
6. Urgentiecategorie mantelzorg (HVV artikel 2.6.6 lid 1b)
De aanvraag voor urgentiecategorie mantelzorg wordt beoordeeld op basis van de algemene weigeringsgronden met uitzondering van lid 1i (lokale binding). Daarnaast gelden de volgende voorwaarden:
a. Er is sprake van mantelzorg waarbij in de 3 maanden voorafgaande aan het moment van de aanvraag 8 uur of meer mantelzorg per week is verleend of ontvangen;
b. De onder 6a gestelde 8 uur mantelzorg per week zijn verleend gedurende 4 dagen of meer per week[…].
[…]
e. De mantelzorgontvanger en mantelzorggever wonen zelfstandig en niet in een intramurale instelling;
f. Het betrekken van een woning in Amsterdam is de enige manier om ervoor te zorgen dat de mantelzorgontvanger zelfstandig kan blijven wonen;
g. De voorliggende voorzieningen worden al benut, hiermee worden bedoeld alle professionele hulp, zorg, begeleiding of ondersteuning die redelijkerwijs verkrijgbaar is en de behoefte aan mantelzorg verlicht, waaronder;
• Hulp bij het huishouden, woonvoorzieningen en/of overige voorzieningen die de gemeente biedt onder de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO);
• Wijkverpleging, thuiszorg of andere zorg die verkregen worden via de zorgverzekering;
• Zorg op basis van de Wet Langdurige Zorg (WLZ)
• Overige voorzieningen, waaronder ambulante begeleiding of dagbesteding;
[…]
j. De aanvrager is redelijkerwijs niet in staat om het woonprobleem op te lossen door middel van:
• de reguliere toegang tot een sociale huurwoning (zie weigeringsgrond artikel 2.6.5 lid 1c);
• inwoning bij verzorger of verzorgde[…];
• een andere redelijkerwijs uitvoerbare, niet in dit artikel omschreven methode.
[…].