ECLI:NL:RVS:2023:4270

Raad van State

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
202107536/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de vreemdeling, geboren op 1 januari 1978 en met de Ivoriaanse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf in Nederland om bij zijn partner te kunnen verblijven. De aanvraag werd op 8 mei 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de vreemdeling niet kon aantonen dat hij ongehuwd was en een duurzame en exclusieve relatie met zijn partner had. De vreemdeling verbleef op dat moment in Ghana en had documenten ingediend die niet voldeden aan de eisen van de staatssecretaris. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit werd ongegrond verklaard op 10 januari 2021. Vervolgens stelde hij beroep in bij de rechtbank Den Haag, die op 5 november 2021 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 16 november 2023 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet de juiste documenten had overgelegd. De vreemdeling had een ongehuwdverklaring uit zijn land van herkomst en het land van bestendig verblijf moeten overleggen, maar de ingediende documenten waren ouder dan zes maanden. De Raad van State bevestigde dat de staatssecretaris in dit geval beide verklaringen mocht verlangen. De grieven van de vreemdeling werden als ongegrond beschouwd, en het hoger beroep werd verworpen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202107536/1/V3.
Datum uitspraak: 16 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 5 november 2021 in zaak nr. 21/260 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 8 mei 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 10 januari 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 november 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.S. Jangali, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft om een machtiging tot voorlopig verblijf gevraagd om in Nederland bij zijn gestelde partner (hierna: referent) te kunnen verblijven. Hij is geboren op 1 januari 1978, heeft de Ivoriaanse nationaliteit en is in februari 2009 naar Nederland gekomen. Hij verblijft sinds 2018 in Ghana. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, omdat de vreemdeling niet heeft aangetoond ongehuwd te zijn en een naar behoren geattesteerde duurzame en exclusieve relatie met referent te onderhouden (artikel 3.14, aanhef en onder b, van het Vb 2000).
2.       De vreemdeling klaagt in grief 1 tevergeefs dat de rechtbank het beleid in paragraaf B7/5 van de Vc 2000, onjuist heeft uitgelegd.
2.1.    In deze paragraaf staat dat de staatssecretaris een ongehuwdverklaring uit het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf als bewijsmiddel beschouwt, waaruit moet blijken dat de vreemdeling in het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf niet is gehuwd. De ongehuwdverklaring mag volgens het beleid niet ouder zijn dan zes maanden.
2.2.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat met dit beleid is bedoeld dat een ongehuwdverklaring op het moment dat dit document bij de staatssecretaris wordt ingediend, niet ouder mag zijn dan zes maanden. De documenten die de vreemdeling uit Ivoorkust heeft ingediend waren allemaal op het moment van indiening ouder dan zes maanden, zodat de vreemdeling daarmee niet kan aantonen dat hij in dat land niet is gehuwd. Verder heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de staatssecretaris in dit geval zowel een door de vreemdeling overgelegde ongehuwdverklaring van de Ivoriaanse als van de Ghanese autoriteiten mag verlangen en dat de vreemdeling niet alleen kon volstaan met een ongehuwdverklaring van de Ghanese autoriteiten. Een en ander was ook kenbaar voor referent en de vreemdeling aangezien het door referent ingevulde aanvraagformulier al nadrukkelijk vermeldt dat in een situatie waarin de vreemdeling niet in het land van herkomst verblijft maar in een land van bestendig verblijf, hij zowel een ongehuwdverklaring uit het land van herkomst als een ongehuwdverklaring uit land van bestendig verblijf moet overleggen. Gelet op de feiten onder 1 en het beleid onder 2, mocht de staatssecretaris van de vreemdeling derhalve verlangen dat hij aantoont dat hij zowel in Ivoorkust als in Ghana niet is gehuwd.
De grief faalt.
3.       Wat de vreemdeling in grieven 2 en 3 heeft aangevoerd, leidt ook niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat die grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2023
47