ECLI:NL:RVS:2023:4262

Raad van State

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
202300109/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag éénmalig woningaanbod door college van burgemeester en wethouders Den Haag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 november 2022, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een éénmalig woningaanbod door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Op 11 januari 2022 heeft het college de aanvraag van [appellante] afgewezen, nadat zij eerder een urgentieverklaring had ontvangen op 13 augustus 2021. Deze urgentieverklaring stelde [appellante] in staat om te reageren op woningen die voldeden aan bepaalde criteria, maar na afloop van de geldigheidstermijn heeft zij een aanvraag ingediend voor een éénmalig woningaanbod. Het college handhaafde de afwijzing op basis van artikel 4:8, vierde lid, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019, omdat [appellante] volgens het college niet aan de voorwaarden voldeed. Het college stelde dat [appellante] passende woningen had geweigerd en niet op passende woningen had gereageerd, waardoor de urgentieverklaring niet optimaal was benut. In hoger beroep herhaalde [appellante] de gronden die zij eerder had aangevoerd, maar de rechtbank had deze al gemotiveerd behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd en het college hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202300109/1/A2.
Datum uitspraak: 15 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Den Haag,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 november 2022 in zaak nr. 22/2998 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 11 januari 2022 heeft het college de aanvraag van [appellante] voor een éénmalig woningaanbod afgewezen.
Bij besluit van 29 maart 2022 heeft het college het door [appellante] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 november 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.       Bij besluit van 13 augustus 2021 heeft het college een urgentieverklaring aan [appellante] verleend waarmee zij kon reageren op een benedenwoning of flat met lift en drie, vier of vijf slaapkamers. Na afloop van de geldigheidstermijn van de urgentieverklaring heeft [appellante] op 14 december 2021 een aanvraag gedaan voor een éénmalig woningaanbod.
2.       Het college heeft bij het besluit van 29 maart 2022 de afwijzing van de aanvraag voor een éénmalig woningaanbod gehandhaafd op grond van artikel 4:8, vierde lid, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019. Volgens het college voldoet [appellante] niet aan de voorwaarden uit voormeld artikel, omdat zij passende woningen heeft geweigerd en niet op passende woningen heeft gereageerd waardoor de urgentieverklaring niet optimaal is benut. Het college heeft geen aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidsclausule.
3.       De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat [appellante] de door het college met voorbeelden onderbouwde stelling dat passende woningen zijn geweigerd of dat daarop niet is gereageerd, niet heeft weersproken. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5 en 6 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2023
154-1081