202200070/1/R4.
Datum uitspraak: 15 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Kesteren, gemeente Neder-Betuwe,
appellante,
en
de raad van de gemeente Neder-Betuwe,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Kesteren, Hoofdstraat 31" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 12 mei 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Kesteren, Hoofdstraat 31" gewijzigd vastgesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellante] een zienswijze naar voren gebracht.
[appellante] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juni 2023, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. ing. M.J.M. Blankvoort, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. van Vulpen, advocaat te Nijmegen, en mr. T.L. van Deursen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet in de herontwikkeling van het perceel Hoofdstraat 31-33 in Kesteren. Voorheen was op deze gronden een supermarkt gevestigd. Op het zuidwestelijke deel staat een (bedrijfs)woning. In het bestemmingsplan wordt voorzien in bebouwing van twee bouwlagen, met detailhandel en maatschappelijke voorzieningen op de begane grond en daarboven in totaal 13 appartementen.
[appellante] woont aan de [locatie A] in Kesteren, direct grenzend aan het plangebied.
Aan de gronden in het plangebied is de bestemming "Centrum" toegekend. In het aan deze bestemming toegekende bestemmingsvlak zijn drie bouwvlakken opgenomen. Voor het bouwvlak in het plangebied dat het meest nabij het perceel van [appellante] ligt, geldt een goot- en bouwhoogte van 6,5 m en 10 m. Voor het middelste bouwvlak geldt een bouwhoogte van 12,5 m, en voor het noordelijke bouwvlak geldt een goot- en bouwhoogte van 9 m en 12 m. De afstand tussen het perceel van [appellante] en het meest nabijgelegen bouwvlak bedraagt ongeveer 3 m. De afstand tussen haar woning en het bouwvlak is ongeveer 8 m.
[appellante] kan zich niet verenigen met het bestemmingsplan. Zij vreest als gevolg van de bouwmogelijkheden voor een aantasting van haar woon- en leefklimaat, omdat de omvang en situering van de in het plan voorziene bebouwing voor haar nadeliger is in vergelijking met de feitelijke situatie en de in het voorheen geldende bestemmingsplan "Kernen Neder-Betuwe" opgenomen mogelijkheden.
2. Het besluit van 12 mei 2022 is een besluit tot vervanging van het besluit van 10 november 2021. Na de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 8 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:674, heeft de raad erkend dat inrichtingen met een hogere milieucategorie dan 1 uit de brochure "bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) op gronden met de bestemming "Centrum" waren toegelaten. Dit is volgens de raad ruimtelijk gezien onaanvaardbaar. Gelet hierop heeft de raad bij besluit van 12 mei 2022 een herstelbesluit genomen. In dat herstelbesluit is aan de gronden in het oostelijke deel van het plangebied de functieaanduiding "Wonen" toegekend. Met de in artikel 3.1 van de planregels opgenomen regeling kunnen er op die gronden geen activiteiten plaatsvinden hoger dan milieucategorie 1 uit de VNG-brochure. Verder heeft de raad in artikel 3.2.2, aanhef en onder d, van de planregels opgenomen dat binnen de aanduiding "specifieke bouwaanduiding -1" in de oostelijke gevel van het hoofdgebouw geen gevelopeningen mogen worden gerealiseerd die rechtstreeks uitzicht geven op het perceel [locatie A]. De raad heeft voorts in reactie op het bezonningsonderzoek van [appellante], nader onderzoek laten verrichten naar de bezonningssituatie op het perceel van [appellante]. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Bezonningsstudie Hoofdstraat 33 Kesteren" van Bro van 14 februari 2022 (hierna: de bezonningsstudie).
Het beroep van [appellante] heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van rechtswege mede betrekking op het besluit van 12 mei 2022.
3. De Afdeling behandelt eerst het beroep gericht tegen het besluit van 12 mei 2022. Daarna zal de Afdeling het beroep gericht tegen het besluit van 10 november 2021 behandelen.
Toetsingskader
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
5. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
I. Besluit van 12 mei 2022
Bezonning
6. [appellante] betoogt dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening, omdat volgens haar niet wordt voldaan aan de strenge TNO-norm van minimaal 3 uur zonlicht per dag en de aan het herstelbesluit van 12 mei 2022 ten grondslag gelegde bezonningsstudie van Bro van 14 februari 2022 gebrekkig is. [appellante] wijst er hierbij op dat geen enkel bezonningsonderzoek is opgenomen als bijlage bij de toelichting op het bestemmingsplan zodat geen zorgvuldig en deugdelijk onderzoek is verricht naar de bezonningssituatie in haar woning en tuin. [appellante] heeft zelf onderzoek laten verrichten naar de gevolgen van het plan voor de bezonning. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "Bezonningsonderzoek Hoofdstraat te Kesteren" van Cauberg Huygen. In dit rapport wordt geconcludeerd dat bij de gevelopening in de westzijde van de woning op de eerste verdieping niet wordt voldaan aan de strenge TNO-norm, aldus [appellante]. [appellante] betoogt verder dat in de bezonningsstudie ten onrechte is vermeld dat zou zijn getoetst aan de Haagse bezonningsnorm omdat uit de zienswijzennota volgt dat de raad bij vaststelling van het bestemmingsplan uitsluitend de strenge TNO-norm als toetsingskader heeft gehanteerd. [appellante] betoogt verder dat in de bezonningsstudie ten onrechte geen rekening is gehouden met de maximale planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan. Zij verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 29 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2403. [appellante] betoogt ten slotte dat de bezonningsstudie gebrekkig is, omdat de gevelopening in de westgevel van haar woning op de eerste verdieping ten onrechte niet is meegenomen in de bezonningsstudie. 6.1. De raad stelt dat bij het vaststellen van het plan de gevolgen voor de bezonningssituatie van [appellante] zijn betrokken. Aan de hand van de bezonningsdiagrammen uit de Zonstudie Kesteren Spar locatie HZBouwadvies (hierna: de zonstudie) van 19 juli 2021 heeft hij de bezonningssituatie aanvaardbaar geacht. Voorts bevestigt de nadere bezonningsstudie de initiële aanname dat de gevolgen voor de bezonning op het perceel en in de woning van [appellante] aanvaardbaar zijn. De raad stelt verder dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de bezonningsstudie zodanige gebreken bevat dat hij zich hierop niet heeft kunnen baseren voor de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan.
Voor de bezonningssituatie in de tuin van [appellante] acht de raad verder van belang dat op het perceel van [appellante] een schutting is geplaatst en een groot bijgebouw aanwezig is, die met name voor veel schaduwwerking op haar perceel zorgen.
6.2. De Afdeling overweegt dat voor de bezonning van woningen geen wettelijke normen bestaan. Dat neemt niet weg dat in het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan een afweging dient plaats te vinden van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het is niet ongebruikelijk dat voor de beoordeling van de gevolgen van een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling voor de mate van bezonning en schaduwwerking voor omliggende woningen aansluiting wordt gezocht bij de zogenoemde lichte dan wel strenge TNO-norm.
Verder overweegt de Afdeling dat voor de beoordeling van de gevolgen van de bouwmogelijkheden van het plan voor de bezonning op de omliggende bebouwing de maximale mogelijkheden die het plan bij recht biedt bepalend zijn. Vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling van 27 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2377, onder 8. 6.3. De Afdeling stelt vast dat de gemeenteraad geen beleid heeft vastgesteld voor de beoordeling van de gevolgen voor bezonning bij de vaststelling van bestemmingsplannen. In de bezonningsstudie van Bro is getoetst aan de lichte TNO-norm van tenminste 2 uur bezonning per dag gemeten conform de Haagse bezonningsnorm bij een minimale zonhoogte van 10 graden. Voor zover [appellante] betoogt dat ten onrechte niet de "strenge" TNO-norm is toegepast, ziet de Afdeling geen aanleiding haar hierin te volgen. De raad heeft toegelicht dat hij de Haagse bezonningsnorm en de lichte TNO-norm heeft gehanteerd voor het beoordelen van de bezonningssituatie in de woning van [appellante]. De Afdeling overweegt dat dit in het gegeven geval geen onredelijke keuze is. De raad heeft er terecht op gewezen dat het niet ongebruikelijk is dat voor woningen die in een stedelijke omgeving liggen, zoals hier aan de orde, wordt aangesloten bij deze normen.
Over het betoog van [appellante] dat uit de zienswijzennota volgt dat de raad als uitgangspunt de strenge TNO-norm heeft gehanteerd als toetsingskader, overweegt de Afdeling het volgende. De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat in de zienswijzennota gerefereerd is aan de strenge TNO-norm, omdat voor de bezonning op de zuidgevel geldt dat daar zelfs voldaan wordt aan de strenge TNO-norm. Voorgaande betekent echter niet dat de strenge TNO-norm is gehanteerd als toetsingskader.
Over het betoog van [appellante] dat in de bezonningsstudie ten onrechte niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden overweegt de Afdeling het volgende. Bij besluit van 15 augustus 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 13 appartementen en een commerciële ruimte op het adres Hoofdstraat 31 in Kesteren. In de bezonningsstudie zijn de gevolgen van de reeds verleende omgevingsvergunning als uitgangspunt genomen. Daarbij is uitgegaan van bebouwing met een bouwhoogte van ongeveer 9,5 m op het zuidoostelijke bouwvlak. Het bestemmingsplan staat op deze gronden echter een bouwhoogte van 10 m toe. Daarnaast maakt het bestemmingsplan op het zuidwestelijke bouwvlak een hoogte van 12,5 m mogelijk terwijl de omgevingsvergunning voorziet in een bouwhoogte van 12 m. Ook wordt in het zuidoostelijke bouwvlak ongeveer 1,5 tot 2 m onbenut gelaten. [appellante] voert gelet op het voorgaande terecht aan dat in de bezonningsstudie niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden. Dat al een omgevingsvergunning is verleend en nagenoeg het volledige bouwvlak en de bouwhoogtes zijn benut, maakt dat niet anders. Het is immers mogelijk dat de initiatiefnemer een nieuwe aanvraag indient voor een omgevingsvergunning die wel uitgaat van de maximale planologische mogelijkheden.
De Afdeling ziet echter aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu uit het door [appellante] overgelegde onderzoek van Cauberg Huygen, waarin is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden, volgt dat ruimschoots wordt voldaan aan de lichte TNO-norm bij de gevelopeningen in de zuid- en westgevel van de woning van [appellante]. Dat aan deze lichte TNO-norm van 2 uur zonlicht per dag wordt voldaan voor alle gevelopeningen is tussen partijen ook niet in geschil. De Afdeling overweegt verder dat de raad daarnaast de gevolgen van de bezonning in de tuin van [appellante] heeft beoordeeld. Uit de bezonningsstudie en het onderzoek van Cauberg Huygen kan worden afgeleid dat het plan slechts leidt tot een beperkte toename van schaduwwerking in de tuin van [appellante] vanaf het einde van de middag. De raad heeft zich, gelet op de ligging van de planlocatie en de tuin van [appellante] in een stedelijk gebied, op het standpunt kunnen stellen dat deze vermindering van de bezonning ten opzichte van de huidige situatie niet onaanvaardbaar is. Voor haar oordeel acht de Afdeling eveneens van betekenis dat vooral de aanwezige schuur en het bijgebouw op het perceel van [appellante] tot een beperking van de bezonning in de tuin leiden.
De Afdeling stelt verder vast dat ten tijde van de vaststelling van het plan alleen nog de zonstudie bestond. De Afdeling overweegt verder dat er geen verplichting bestaat voor de raad om de zonstudie als bijlage bij de toelichting van het plan op te nemen. De zonstudie is wel een op het bestemmingsplan betrekking hebbend stuk, dat, gelet op artikel 3:11 van de Awb, ter inzage had moeten worden gelegd bij het bestemmingsplan. De Afdeling stelt vast dat voor zover dit niet is gebeurd, deze mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit is en reeds om die reden dit de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet kan aantasten.
Daarnaast staat vast dat [appellante] voorafgaand aan de vaststelling van het plan over zowel de zonstudie als de bezonningsstudie beschikte en hierop ook heeft kunnen reageren.
Geluid en trilling
7. [appellante] betoogt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van geluidsoverlast vanwege het gebruik van het voorziene parkeerterrein in het noordoostelijke deel van het plangebied. Ook is volgens haar niet uitgesloten dat het parkeerterrein gebruikt zal worden voor laad- en losactiviteiten voor de in het plangebied toegelaten detailhandel. [appellante] heeft een geluidsberekening ingediend waaruit volgens haar volgt dat het gebruik van het volgens haar openbare parkeerterrein leidt tot een onaanvaardbare geluidsbelasting bij haar woning. Volgens [appellante] gaat het aanvullende geluidsonderzoek van de raad, gelet op het feit dat het parkeerterrein openbaar is en het laden en lossen op de parkeerplaats plaatsvindt, uit van een te laag aantal verkeersbewegingen.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het parkeerterrein is bedoeld voor bewoners van de voorziene appartementen. Gelet op de omstandigheid dat de parkeerplaats slechts door de bewoners wordt gebruikt, zal dit gebruik niet leiden tot een te hoge geluidsbelasting bij de woning van [appellante]. In dat verband wijst de raad op een door de Omgevingsdienst Rivierenland gemaakte geluidsberekening waarvan de resultaten zijn neergelegd in de notitie "Sparlocatie Hoofdstraat 31 Kesteren, geluid van oprit naar parkeerterrein" van 9 februari 2022 (hierna: de geluidsnotitie). De raad heeft verder toegelicht dat geen laad- en losactiviteiten op het parkeerterrein zullen plaatsvinden. Dit staat volgens de raad onjuist in de plantoelichting vermeld. Bovendien is het volgens de raad, gelet op het bouwplan, niet mogelijk om op het parkeerterrein laad- of losactiviteiten te verrichten, omdat de ruimte daarvoor zeer beperkt is.
7.2. De Afdeling volgt [appellante] niet in haar stelling dat het aanvullende geluidsonderzoek uitgaat van een te laag aantal verkeersbewegingen. Uit de geluidsnotitie blijkt dat bij het beoordelen van de gevolgen van het bestemmingsplan voor het aantal voertuigbewegingen rekening is gehouden met 62 personenauto’s en 4 vrachtwagens in de dagperiode, en 21 personenauto’s in de avondperiode. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling voldoende toegelicht dat met de ligging op het eigen terrein het parkeerterrein slechts zal worden gebruikt door de bewoners van het appartementencomplex. Verder is van belang dat de raad heeft toegelicht dat hoewel op het parkeerterrein geen laad- en losactiviteiten zullen plaatsvinden, zekerheidshalve in de geluidsnotitie rekening is gehouden met het aantal voertuigbewegingen van 4 vrachtwagens. De Afdeling overweegt verder dat gezien de aard en omvang van de in het bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling niet een zodanige toename aan verkeer is te verwachten dat de raad de geluidsituatie niet ruimtelijk aanvaardbaar heeft kunnen achten. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre voorziet in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellante].
Het betoog slaagt niet.
Richtafstanden van de milieuzonering
8. [appellante] betoogt verder dat niet wordt voldaan aan de richtafstanden voor een rustige woonwijk uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlage bij de planregels is gevoegd. Volgens [appellante] worden op de gronden in het oostelijke deel van het plangebied functies vallende onder milieucategorie 1 toegestaan. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 m. Volgens haar is de afstand tussen deze gronden met de bestemming "Centrum" binnen de functieaanduiding "Wonen" en haar woonbestemming 0 m. [appellante] betoogt verder dat op de gronden in het westelijke deel van het plangebied milieucategorie 2-functies worden toegestaan. Voor deze activiteiten geldt een richtafstand van 30 m. De afstand tussen deze gronden met de bestemming "Centrum" en haar woonbestemming is 17,5 m. Uit het voorgaande blijkt volgens [appellante] dat niet voldaan wordt aan deze richtafstanden. Het besluit van 12 mei 2022 is daarom in strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) vastgesteld, aldus [appellante].
8.1. Uit de plantoelichting volgt dat bij de voorbereiding van het plan gebruik is gemaakt van de VNG-brochure. In de VNG-brochure worden richtafstanden gegeven ten opzichte van een milieugevoelige bestemming om hinder van de milieufactoren geur, gevaar en geluid uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken. De VNG-brochure kan worden gebruikt bij de beoordeling van nieuwe situaties. Als uitgangspunt geldt dat de aangegeven indicatieve afstanden gemotiveerd kunnen worden toegepast. Verder staat in de VNG-brochure dat de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verlaagd, zonder dat dat ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
8.2. Niet in geschil is dat het gebied ter plaatse van de voorziene ontwikkeling en de woning van [appellante] aangemerkt kan worden als het omgevingstype gemengd gebied. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling daarom op het standpunt kunnen stellen dat de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verlaagd. Bij een gemengd gebied geldt dan een richtafstand voor activiteiten uit milieucategorie 1 van 0 m en voor activiteiten uit milieucategorie 2 van 10 m. Niet in geschil is dat de werkelijke afstanden 0 m en 17,5 m bedragen. Aan de richtafstanden voor een gemengd gebied uit de VNG-brochure wordt daarom voldaan. De Afdeling ziet in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan in strijd met artikel 3.1 van de Wro is vastgesteld.
Over het betoog van [appellante] dat het plan ruimtelijk niet aanvaardbaar is, omdat niet voldaan wordt aan de richtafstanden opgenomen in de bijlage bij het plan overweegt de Afdeling het volgende. De Staat van Bedrijfsactiviteiten, die als bijlage is opgenomen bij het plan, dient enkel om te duiden welke activiteiten binnen een bepaalde milieucategorie zijn toegestaan. De richtafstanden die ook in de Staat van Bedrijfsactiviteiten staan vermeld hebben in dit geval geen functie.
Het betoog slaagt niet.
Privacy
9. [appellante] betoogt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met haar verlies aan privacy ten gevolge van het plan. Volgens [appellante] is sprake van een onaanvaardbare aantasting van haar privacy. Het bestemmingsplan staat naast gevelopeningen in de oostelijke gevel, ook balkons toe aan de zijde van het parkeerterrein, waardoor rechtstreeks zicht zou kunnen bestaan op haar perceel. Zij betoogt dat dit in strijd is met de artikelen 5:50 en 5:51 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) en dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering.
Volgens [appellante] kan met de regeling uit artikel 3.2.2, aanhef en onder d, van de planregels niet tegemoet worden gekomen aan haar bezwaren met betrekking tot het verlies van privacy. Voormeld artikel is daarnaast in strijd met de rechtszekerheid, omdat voor zowel het begrip ‘dakramen’ als ‘dakvensters’ geen duidelijke definitie is opgenomen in de planregels, aldus [appellante].
9.1. De raad heeft ter zitting erkend dat met artikel 3.2.2, aanhef en onder d, niet kan worden voorkomen dat gevelopeningen in de oostelijke gevel worden gerealiseerd. Dit betekent naar het oordeel van de raad echter niet dat het bestemmingsplan om die reden in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de aantasting van de privacy van [appellante] niet onaanvaardbaar is. Daarvoor acht de raad van belang dat het plangebied in een stedelijke omgeving ligt en de afstand van 8 m tussen de woning van [appellante] en het in het plan voorziene appartementencomplex daarbij geen ongebruikelijke afstand is.
9.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen bestaat voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling van een bestemmingsplan in de weg staat, alleen aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om de vraagt te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit, waarbij de bewijslast wordt beheerst door de in die procedure geldende regels. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9957. 9.3. Hoewel het plan enige gevolgen zal hebben voor de privacy van [appellante], heeft de raad deze gevolgen naar het oordeel van de Afdeling aanvaardbaar kunnen achten. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in een stedelijk gebied een woonsituatie vrij van enige inkijk niet kan worden gegarandeerd. De Afdeling stelt bovendien vast dat de woning van [appellante] op een afstand van ongeveer 8 m ligt van het oostelijke bouwvlak. De afstand tussen het oostelijke bouwvlak en het perceel van [appellante] bedraagt ongeveer 3 m. Deze afstanden zijn in een stedelijke omgeving niet ongebruikelijk. De Afdeling is in het licht daarvan en gelet op de omstandigheid dat de in het plan opgenomen bouwhoogtes aan de zijde van [appellante] lager zijn dan in de verder gelegen bouwvlakken van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de privacy van [appellante] niet onevenredig zal worden aangetast.
Omdat uit het plan niet volgt dat de hierin opgenomen mogelijkheden slechts in strijd met de artikelen 5:50, eerste lid, en 5:51 van het BW kunnen worden gerealiseerd, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat er geen zo duidelijke privaatrechtelijke belemmering is dat verwezenlijking van het plan niet mogelijk is.
Het betoog slaagt niet.
Slot en conclusie
10. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante] tegen het besluit van 12 mei 2022 ongegrond.
II. Besluit van 10 november 2021
11. Omdat het beroep tegen het besluit van 12 mei 2022 ongegrond is en dit besluit het besluit van 10 november 2021 geheel vervangt, leidt dit ertoe dat het oorspronkelijke bestemmingsplan uit 2021 geen betekenis meer heeft. Onder deze omstandigheden en nu ook overigens niet is gebleken van enig belang ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat [appellante] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke bespreking van haar beroep tegen het bestemmingsplan uit 2021. In verband hiermee dient het beroep van [appellante] tegen het besluit van 10 november 2021 daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
III. Proceskosten
12. De Afdeling stelt vast dat de raad heeft erkend dat het wijzigingsbesluit mede is ingegeven door wat [appellante] tegen het oorspronkelijke bestreden besluit naar voren heeft gebracht. Daarom moet de raad aan haar de gemaakte proceskosten die zijn gemaakt bij het beroep tegen het besluit van 10 november 2021 vergoeden. De raad dient gelet hierop ook het griffierecht te vergoeden. Verder brengt de toepassing van artikel 6:22 van de Awb in dit geval met zich mee dat de raad ook de proceskosten die zijn gemaakt bij het beroep tegen het herstelbesluit moet vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Neder-Betuwe van 10 november 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kesteren, Hoofdstraat 31" niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Neder-Betuwe van 12 mei 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kesteren, Hoofdstraat 31" ongegrond;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Neder-Betuwe tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.092,50 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Neder-Betuwe aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vermeulen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2023
700-1070
BIJLAGE
Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:22 luidt:
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 6:19, eerste lid, luidt:
Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op het besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
[…]
Planregels
Artikel 2.2 luidt:
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 m.
Artikel 3.1 luidt:
De voor "Centrum" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. detailhandel, uitsluitend op de begane grond en met inachtneming van het bepaalde in lid 3.3.1;
b. dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;
c. horeca in horecacategorie 1 en 2a, uitsluitend op de begane grond;
d. ondersteunende horeca, uitsluitend op de begane grond;
e. maatschappelijke activiteiten, uitsluitend op de begane grond;
f. kantoren met baliefunctie, uitsluitend op de begane grond;
g. wonen als bedoeld in 1.58, uitsluitend op de verdieping(en);
h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met dien verstande, dat deze activiteiten zijn toegestaan tot ten hoogste milieucategorie 2 uit de in de bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten en dat binnen de aanduiding "Wonen" uitsluitend de functie wonen en voorzieningen ten behoeve van wonen (zoals bergingen) zijn toegestaan alsmede de onder a tot en met f genoemde doeleinden, tot ten hoogste milieucategorie 1 uit de bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
een en ander met de bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, paden, e.d.
Artikel 3.2.2, aanhef en onder d, luidt:
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
d. binnen de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding -1’ mogen in de oostelijke gevel van het hoofdgebouw geen gevelopeningen worden gerealiseerd die rechtstreeks uitzicht geven op het perceel Schenkhofstraat -1, Kesteren. Dakramen of dakvensters zijn wel toegestaan.
Artikel 5.3 luidt:
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Burgerlijk Wetboek
Artikel 5:50, eerste lid, luidt:
Tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, is het niet geoorloofd om binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.
Artikel 5:51 luidt:
In muren, staande binnen de in het vorige artikel aangegeven afstand, mogen steeds lichtopeningen worden gemaakt, mits zij van vaststaande en doorzichtige vensters worden voorzien.