ECLI:NL:RVS:2023:4246

Raad van State

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
202202162/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan en omgevingsvergunning voor de Vlietlocatie in Maassluis

Op 15 november 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Vlietlocatie" en de omgevingsvergunning voor de realisatie van het nieuwbouwplan Vlietzone in Maassluis. De raad van de gemeente Maassluis had op 1 februari 2022 het bestemmingsplan vastgesteld en op 22 februari 2022 een omgevingsvergunning verleend aan ABB Ontwikkeling B.V. voor de bouw van een supermarkt, commerciële ruimten, sociale huurappartementen, koopappartementen en grondgebonden woningen. Appellanten, eigenaren van winkels in het Stadshart van Maassluis, hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten, omdat zij vrezen dat het winkelgebied minder aantrekkelijk wordt en er parkeerproblemen ontstaan.

Tijdens de zitting op 13 september 2023 hebben de appellanten hun bezwaren toegelicht, maar de Afdeling oordeelde dat de raad en het college zich mochten baseren op het parkeeronderzoek dat aantoont dat er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn. De Afdeling verklaarde het beroep tegen het bestemmingsplan ongegrond, maar het beroep tegen de omgevingsvergunning werd gegrond verklaard, omdat het college niet voldoende gemotiveerd had waarom het project in strijd was met de parkeernormen. De Afdeling vernietigde de omgevingsvergunning, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven, zodat de vergunning toch geldig blijft. De raad en het college zijn verplicht om het griffierecht van de appellanten te vergoeden.

Uitspraak

202202162/1/R3.
Datum uitspraak: 15 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], en anderen
appellanten,
en
1.       de raad van de gemeente Maassluis,
2.       het college van burgemeester en wethouders van Maassluis,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Vlietlocatie" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.
Bij besluit van 22 februari 2022 heeft het college aan ABB Ontwikkeling B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren (bouwen) van nieuwbouwplan Vlietzone aan de Arthur van Schendelstraat e.o. in Maassluis en het aanleggen of veranderen van een uitrit en wegen.
De besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening.
Tegen deze besluiten besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 14 februari 2023 heeft de raad het besluit van 1 februari 2022 ingetrokken en het bestemmingsplan opnieuw vastgesteld.
Bij besluit van 21 februari 2023 heeft het college het besluit van 22 februari 2022 ingetrokken en de omgevingsvergunning opnieuw verleend.
[appellant] en anderen en ABB Ontwikkeling hebben een schriftelijke reactie op de besluiten van 14 februari 2023 en 21 februari 2023 ingezonden.
[appellant] en anderen, de raad en het college, en ABB Ontwikkeling hebben nadere stukken ingezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2023, waar [appellant], [appellant A], [appellant B], het college en de raad, vertegenwoordigd door mr. A. Hewitt, vergezeld door C. Hofman en M. Blankendaal, zijn verschenen. Verder is op de zitting ABB Ontwikkeling B.V. vertegenwoordigd door mr. J.M. van Koeveringe-Dekker, advocaat te Middelburg, vergezeld door [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning voorzien in de binnenstedelijke ontwikkeling van de "Vlietlocatie", gelegen tussen de Zuidvliet, de P.C. Hooftlaan, de Arthur van Schendelstraat en de Boogertstraat in Maassluis, als onderdeel van het ontwikkelingsprogramma "Sluispolder-West". Het is de bedoeling om zorgcentrum "De Vliet" en ontmoetingscentrum "De Vliet" te slopen en op de vrijgekomen plek en de aangrenzende openbare ruimte een supermarkt, commerciële ruimten, 24 sociale huurappartementen, 10 koopappartementen, 27 grondgebonden woningen en 59 parkeerplaatsen te realiseren (hierna: het project). In het bestemmingsplan is ook de bestemming van een bestaande supermarkt aan de Lange Boonestraat, die naar de Vlietlocatie zal verhuizen, herzien.
2.       [appellant] en anderen zijn eigenaren en verhuurders van verschillende winkels of andere bedrijfspanden die tot het winkelgebied van het Stadshart in het historische centrum van Maassluis horen, op korte afstand van het plangebied. Zij kunnen zich niet verenigen met het bestemmingsplan en de verleende omgevingsvergunning, omdat het winkelgebied door het project en de voorziene invulling van het plangebied volgens hen onvoldoende aantrekkelijk wordt voor het winkelend publiek. [appellant] en anderen vrezen daarnaast voor grote parkeerproblemen in het plangebied en de omgeving daarvan. Ook sluiten het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning volgens hen niet goed aan op het voornemen om een zo aantrekkelijk mogelijk 'winkelrondje' te realiseren.
Relevante wet- en regelgeving
3.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak die daarvan deel uitmaakt.
Procesbelang
4.       Hangende het beroep hebben de raad en het college hun besluiten van achtereenvolgens 1 februari 2022 en 22 februari 2022 ingetrokken. Bij besluit van 14 februari 2023 heeft de raad het bestemmingsplan opnieuw vastgesteld. Bij besluit van 21 februari 2023 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning opnieuw verleend. Deze besluiten worden, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
5.       [appellant] en anderen hebben op de zitting bevestigd dat zij geen procesbelang meer hebben bij een beoordeling van hun beroep tegen de ingetrokken besluiten. De Afdeling zal het beroep in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. Omdat deze intrekking samenhangt met wat [appellant] en anderen in beroep naar voren hebben gebracht, ziet de Afdeling wel aanleiding om de raad en het college te gelasten tezamen het door [appellant] en anderen betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep, te vergoeden. De Afdeling zal het beroep beoordelen, voor zover het tegen de nieuwe besluiten is gericht.
Ingetrokken beroepsgronden
6.       Op de zitting hebben [appellant] en anderen verschillende beroepsgronden die over parkeren gaan, ingetrokken. Het gaat om de beroepsgrond dat de raad en het college in de berekening van de parkeerbehoefte hadden moeten betrekken dat maar 106 van de 109 bestaande seniorenappartementen daadwerkelijk als seniorenappartement in gebruik waren, de beroepsgrond dat de raad en het college in de uitkomst van de berekening, voor zover die in overeenstemming is met de Beleidsregels Parkeren Maassluis 2012 (hierna: de Beleidsregels), aanleiding hadden moeten zien om van dat beleid af te wijken, en om de beroepsgrond dat bij het winkelcentrum Koningshoek meer parkeergelegenheid is gerealiseerd dan bij de winkels van het Stadshart.
Toetsingskader
7.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
8.       De omgevingsvergunning die het college heeft verleend, omvat ook toestemming voor de activiteit 'handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening', te weten strijd met het oude bestemmingsplan "Binnenstad". Voor deze toestemming heeft het college zich gebaseerd op het in deze procedure voorliggende bestemmingsplan. Daarom zal de Afdeling de beroepsgronden primair beschouwen als gericht tegen de vaststelling van dat bestemmingsplan. Alleen wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, zal de Afdeling deze (mede) beschouwen als gericht tegen de omgevingsvergunning.
Voorfase bestemmingsplan
9.       [appellant] en anderen betogen dat de raad in de voorfase van het bestemmingsplan en het project onvoldoende gelegenheid heeft geboden tot effectieve inspraak. Er is volgens [appellant] en anderen onvoldoende gedaan met hun inbreng tijdens de voorfase.
9.1.    [appellant] en anderen hebben niet aangevoerd dat de geboden inspraakmogelijkheden voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure in strijd waren met de inspraakprocedure die volgt uit de Inspraakverordening Maassluis 2004. De Afdeling is daar ook niet van gebleken. De Afdeling begrijpt de beroepsgrond zo, dat [appellant] en anderen teleurgesteld zijn dat verschillende suggesties die zij in de voorfase hebben gedaan niet zijn overgenomen, terwijl die naar hun overtuiging tot een grotere aantrekkelijkheid van het gebied voor het winkelend publiek hadden kunnen leiden. De Afdeling overweegt daarover dat het uiteindelijk de raad is die mag bepalen of dergelijke suggesties wel of niet worden overgenomen in het ontwerpbestemmingsplan dat in procedure wordt gebracht. Ook als niet overgenomen suggesties tot een grotere aantrekkelijkheid van het gebied hadden kunnen leiden, wil dat op zichzelf nog niet zeggen dat het bestemmingsplan onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarom ziet de Afdeling in deze beroepsgrond geen reden om te oordelen dat het bestemmingsplan niet in stand kan blijven.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
10.     [appellant] en anderen betogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan, en het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning, ten onrechte op basis van de herziene "Parkeerkundige onderbouwing Puur!Maassluis" van Goudappel Coffeng van 4 januari 2023 (hierna: het parkeeronderzoek) hebben aangenomen dat er in de nieuwe situatie voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zullen zijn.
10.1.  De raad en het college hebben zich gebaseerd op het parkeeronderzoek, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. In het parkeeronderzoek is ervan uitgegaan dat de benodigde parkeerplaatsen voor het project maar voor een deel op eigen terrein kunnen worden gerealiseerd. In het parkeeronderzoek is berekend of er in de openbare ruimte voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zullen zijn om de resterende parkeervraag van het project te kunnen opvangen. De maximale extra parkeervraag van het project voor wat betreft parkeren in de openbare ruimte bedraagt 57,4 parkeerplaatsen. In de nieuwe situatie zal het aantal openbare parkeerplaatsen worden uitgebreid van 208 naar 246 parkeerplaatsen. Uit het parkeeronderzoek blijkt dat de maximale parkeervraag (die zich voordoet op zaterdagmiddagen) vanwege het project 57,4 parkeerplaatsen bedraagt. Uit een parkeertelling van het bureau Datacount uit 2018 is afgeleid dat er in de oude situatie op zaterdagmiddagen nog 58 van de 208 openbare parkeerplaatsen in het plangebied vrij waren. Daaruit volgt dat er genoeg openbare parkeerplaatsen zijn om ook de parkeervraag van het project te kunnen opvangen.
De raad en het college hebben deze conclusie uit het parkeeronderzoek overgenomen. De aanvankelijke doelstelling om in het plangebied 50 extra parkeerplaatsen voor centrumbezoekers toe te voegen, is met de vaststelling van het bestemmingsplan op 14 februari 2023 verlaten. Deze werden aanvankelijk nodig geacht omdat ervan werd uitgegaan dat een bestaand tijdelijk parkeerterrein met 80 tijdelijke parkeerplaatsen vlak buiten het plangebied, zou verdwijnen om bebouwing mogelijk te maken. Het gaat om het terrein aan de overkant van de P.C. Hooftlaan, aangeduid als het voormalige RK-kerkterrein. Van dat plan is intussen echter afgezien. Op dit terrein zullen nu 105 permanente parkeerplaatsen worden gerealiseerd, aldus de raad en het college.
10.2.  De raad diende bij de vaststelling van het bestemmingsplan te bezien of niet op voorhand duidelijk was dat niet in voldoende parkeerplaatsen overeenkomstig deze bepaling zou kunnen worden voorzien. Daartoe heeft de raad zich gebaseerd op het parkeeronderzoek. De Afdeling zal hieronder ingaan op de gronden die [appellant] en anderen daarover naar voren hebben gebracht.
10.3.  Voor het college gold een verdergaande toetsing. In het parkeeronderzoek is aangenomen dat niet alle parkeerplaatsen die zijn benodigd voor het project kunnen worden gerealiseerd op of onder de gebouwen, dan wel op of onder de onbebouwde terreinen die bij die gebouwen behoren. Er wordt daarmee niet voldaan aan artikel 22, lid 22.1, van de planregels. Lid 22.3 maakt het voor het college mogelijk om van lid 22.1 af te wijken, voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien. Omdat het college zich bij zijn toestemming voor de activiteit 'handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening' heeft gebaseerd op het nieuw vastgestelde bestemmingsplan, had het college in zijn afweging moeten ingaan op de omstandigheid dat het project niet in overeenstemming is met artikel 22, lid 22.1, van de regels van dat plan, en had het college moeten motiveren waarom het project, met toepassing van lid 22.3, toch kan worden toegestaan. Die motivering ontbreekt in het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning. Het college heeft in zoverre ten onrechte volstaan met de overweging dat het bouwplan in overeenstemming is met het nieuwe bestemmingsplan. Op dat punt is het besluit van het college tot verlening van de omgevingsvergunning in strijd met artikel 3:47, eerste en tweede lid, van de Awb. De Afdeling ziet hierin een reden om het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van het college gegrond te verklaren, en dat besluit te vernietigen.
10.3.1.         Na bespreking van de overige beroepsgronden zal de Afdeling ingaan op de gevolgen van deze vernietiging.
10.4.  [appellant] en anderen voeren aan dat de raad ervoor had moeten kiezen om geen privé-parkeerplaatsen bij de nieuwe woningen mogelijk te maken, maar uitsluitend openbare parkeerplaatsen waarvan ook winkelend publiek gebruik zou kunnen maken.
10.4.1.         Het uitgangspunt van de regeling in artikel 22 van de planregels is dat de parkeerplaatsen die nodig zijn voor het gebruik van een gebouw zoveel mogelijk op het eigen terrein worden gerealiseerd. Dit uitgangspunt is in overeenstemming met de regeling in het, ook ter plaatse geldende, bestemmingsplan "Parapluherziening parkeernormen" van de gemeente Maassluis en de Beleidsregels, en is niet ongebruikelijk. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad daar in dit geval van had moeten afwijken door juist geen privé-parkeerplaatsen bij het project zelf toe te staan.
Dit betoog slaagt niet.
10.5.  [appellant] en anderen betogen dat de raad en het college artikel 1.1 van de Beleidsregels niet juist hebben toegepast, met name het tweede lid. Zij voeren daartoe aan dat op grond van de Beleidsregels de benodigde parkeerplaatsen voor een nieuwe ontwikkeling extra moeten worden toegevoegd aan de al bestaande parkeerplaatsen. De Beleidsregels voorzien volgens hen niet in de mogelijkheid om voor een nieuwe ontwikkeling gebruik te maken van bestaande parkeerplaatsen.
10.5.1.         Artikel 1.1 van de Beleidsregels gaat uitsluitend over de vraag hoe moet worden bepaald hoeveel parkeerplaatsen nodig zijn voor een nieuwe ontwikkeling. Dat geldt ook voor het tweede lid: als de nieuwe ontwikkeling leidt tot het vervallen van bestaande parkeerplaatsen, moeten die worden opgeteld bij het aantal benodigde parkeerplaatsen. De Afdeling ziet geen reden om aan te nemen dat het parkeeronderzoek op dit punt niet juist zou zijn. In de gemaakte berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen is betrokken hoeveel parkeerplaatsen er in het plangebied in de oude situatie waren, en hoeveel in de nieuwe situatie. Artikel 1.1 gaat niet over de vraag of voor de benodigde parkeerplaatsen voor de nieuwe ontwikkeling (inclusief eventueel extra parkeerplaatsen ter vervanging van vervallen parkeerplaatsen) ook bestaande parkeerplaatsen in de omgeving mogen worden ingezet. Verder maakt artikel 22, lid 22.3, van de planregels het mogelijk om bij een nieuwe ontwikkeling gebruik te maken van bestaande parkeerplaatsen. Dit is ook in overeenstemming met de regeling in het bestemmingsplan "Parapluherziening parkeernormen". In het parkeeronderzoek mochten de bestaande parkeerplaatsen dus worden betrokken bij de vraag hoeveel nieuwe parkeerplaatsen er voor de nieuwe ontwikkeling feitelijk nodig zijn.
Het betoog slaagt niet.
10.6.  [appellant] en anderen betogen dat in het parkeeronderzoek niet zonder meer had mogen worden afgegaan op de parkeertelling uit 2018 van Datacount. Uit deze telling komt naar voren dat er op de zaterdagmiddag 150 van de 208 parkeerplaatsen waren bezet. Dit aantal is veel lager dan het aantal waarvan is uitgegaan in een parkeerbalans, genoemd in een gemeentelijke memo van 10 mei 2017. In deze memo is uitgegaan van een bezetting van 185 parkeerplaatsen. Een nieuwe telling op 28 januari 2023 heeft uitgewezen dat er, inclusief foutparkeerders, zelfs 214 geparkeerde auto's aanwezig waren.
10.6.1.         In de memo van 10 mei 2017 waarop [appellant] en anderen zich baseren, ging het om een richtinggevend stedenbouwkundig kader voor een tender voor de ontwikkeling van het gebied. Daarin is aangegeven dat het aantal te compenseren openbare parkeerplaatsen, uitgaande van de zaterdagmiddag, 185 bedroeg. De raad en het college hebben aangegeven dat dit niet gelijk staat aan het getelde aantal geparkeerde auto's in het plangebied op zaterdagmiddag, nog daargelaten dat uiteindelijk voor een kleiner bouwprogramma is gekozen. De Afdeling ziet geen reden om hieraan te twijfelen.
Voor zover [appellant] en anderen zich baseren op een telling op 28 januari 2023, hebben zij daarvan geen stukken overgelegd. De Afdeling kan dan ook niet beoordelen of die telling wel vergelijkbaar is met de telling door Datacount in 2018, en aanleiding kan geven voor het vermoeden dat de telling uit 2018 niet (meer) representatief is. Nu [appellant] en anderen ook verder niet met een contra-expertise van een deskundige of op een andere manier aannemelijk hebben gemaakt dat de telling uit 2018 niet correct of niet representatief was, ziet de Afdeling geen reden voor het oordeel dat in het parkeeronderzoek niet van de telling uit 2018 mocht worden uitgegaan.
Het betoog slaagt niet.
10.7.  [appellant] en anderen betogen dat niet op de juiste wijze is beoordeeld of de openbare parkeerplaatsen voldoende restcapaciteit zullen hebben om de extra parkeerbehoefte voor de nieuwe woningen en de supermarkt te kunnen opvangen. Volgens hen is ten onrechte geen rekening gehouden met de norm dat de parkeerdruk niet hoger dan 85% mag zijn. Zij betwisten dat de parkeernormen die in het parkeeronderzoek zijn toegepast al rekening houden met frictieleegstand, en daarmee ook met de parkeerdruk. Voor zover de parkeernormen wel rekening zouden houden met de parkeerdruk, leidt de autonome groei van de parkeerbehoefte er volgens hen toe dat de parkeerdruk toch te hoog zal worden. Ook vrezen zij dat bewoners van de nieuwe woningen ontheffing voor het parkeren in de blauwe zone (bij het winkelgebied) zullen vragen. Die ontheffingen zullen volgens hen niet mogen worden afgegeven. Voor zover de raad en het college verder van betekenis hebben geacht dat er op het voormalige RK-kerkterrein ook een parkeerterrein is dat kan worden benut, had dit parkeerterrein bij het parkeeronderzoek moeten worden betrokken en had moeten worden beoordeeld hoeveel parkeerplaatsen hier als restcapaciteit konden worden benut. [appellant] en anderen voeren aan dat het aantal parkeerplaatsen op dit parkeerterrein zal afnemen van 155 naar 105, terwijl dit parkeerterrein nu al vaak vol is. Op de zitting hebben zij hieraan toegevoegd dat dit parkeerterrein te ver weg ligt van de winkels om te kunnen verwachten dat winkelend publiek hier zal parkeren, ook omdat de P.C. Hooftlaan moet worden overgestoken om de winkels te kunnen bereiken.
10.7.1.         In de Beleidsregels staan normen voor het benodigde aantal parkeerplaatsen per mogelijke functie van een gebouw. In de Nota van beantwoording zienswijzen hebben de raad en het college aangegeven dat deze normen zijn gebaseerd op de parkeerkencijfers van het CROW in de CROW-publicatie 317. Deze parkeerkencijfers kennen bandbreedtes. Doordat in de Beleidsregels is gekozen voor een gemiddelde waarde binnen de bandbreedte voor woningen, en waarden aan de bovenzijde van de bandbreedtes voor andere functies, is rekening gehouden met frictieleegstand. De Afdeling ziet geen reden om hieraan te twijfelen. Verder overweegt de Afdeling dat de parkeerkencijfers van het CROW algemeen aanvaard zijn. De raad en het college hoefden deze normen niet aan te passen aan een te verwachten autonome groei van het autogebruik, ook niet met het oog op eventuele effecten daarvan op de frictieleegstand.
10.7.2.         De Afdeling stelt vast dat in de Beleidsregels geen maximale parkeerdruk is vermeld waarmee rekening moet worden gehouden. In het parkeeronderzoek hoefde er dus niet van uit te worden gegaan dat een bepaald deel van de 58 parkeerplaatsen die volgens de telling uit 2018 op zaterdagmiddagen nog beschikbaar zijn, vrij moet blijven. Dat de raad en het college in andere gevallen wel hebben gestreefd naar een parkeerdruk van niet hoger dan 85%, betekent niet dat zij daar ook in dit geval aan waren gebonden.
De Afdeling ziet ook verder geen reden voor het oordeel dat het gebruik van de openbare parkeerplaatsen voor het opvangen van de parkeerbehoefte van het project, zoals in het parkeeronderzoek is beschreven, onaanvaardbaar is. Weliswaar wijst de gemaakte berekening er op dat op zaterdagmiddagen de nog beschikbare 58 parkeerplaatsen tot de laatste plaats nodig kunnen zijn voor het project, maar dat maakt nog niet dat dit in strijd met een goede ruimtelijke ordening is, of dat het onevenredig is om toepassing te geven aan artikel 22, lid 22.3, van de planregels. De Afdeling betrekt hierbij dat het alleen gaat om de situatie op zaterdagmiddagen. Het parkeeronderzoek laat zien dat de parkeervraag op andere momenten in de week aanmerkelijk lager is. Verder ziet de Afdeling geen reden om eraan te twijfelen dat het parkeerterrein op het voormalige RK-kerkterrein zo nodig als achtervang kan dienen voor bezoekers van het Stadshart als er binnen het plangebied op een bepaald moment geen vrije parkeerplaatsen meer te vinden zijn . Dit parkeerterrein, dat via een wijziging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan een permanente status zal krijgen, ligt op korte afstand van het plangebied. Voor de betekenis van dit parkeerterrein als achtervang acht de Afdeling niet vereist dat is verzekerd dat daar steeds een vrije parkeerplaats kan worden gevonden. De afstand tot het parkeerterrein in het westen van het plangebied, dat het dichtst bij de winkels in het Stadshart ligt, is ongeveer 150 m. Die afstand is niet zo groot, dat verwacht kan worden dat het parkeerterrein op het voormalige RK-kerkterrein te ver weg ligt voor bezoekers van het Stadshart om daar zo nodig naar uit te wijken om een parkeerplaats te vinden. Dat de P.C. Hooftlaan moet worden overgestoken om de winkels te bereiken, maakt dat niet anders.
10.7.3.         Voor zover [appellant] en anderen betogen dat toekomstige bewoners geen ontheffingen moeten kunnen krijgen om in de blauwe zone te parkeren, overweegt de Afdeling dat in deze procedure niet vooruit kan worden gelopen op besluiten op eventuele verzoeken om dergelijke ontheffing.
Het betoog slaagt niet.
10.8.  De Afdeling komt tot de conclusie dat de raad en het college zich mochten baseren op het parkeeronderzoek. Zij hoefden in de te verwachten parkeersituatie geen reden te vinden om af te zien van achtereenvolgens de vaststelling van het bestemmingsplan en de verlening van de omgevingsvergunning.
Stedenbouwkundige invulling
11.     [appellant] en anderen betogen dat het bestemmingsplan en het project niet tot een goede stedenbouwkundige situatie leiden. Vanuit de gemeente was eerder het doel geformuleerd om een 'winkelrondje' te realiseren. Dat doel wordt volgens [appellant] en anderen met het bestemmingsplan onvoldoende behaald. Het winkelrondje is in de nu mogelijk gemaakte vorm niet compleet en niet aantrekkelijk genoeg voor het winkelende publiek. De raad had ervoor moeten kiezen om in het plangebied minder woningen en meer winkels mogelijk te maken.
11.1.  In paragraaf 4.4.2 van de plantoelichting staat dat het bestemmingsplan betrekking heeft op verschillende opgaven uit de Woonvisie Maassluis 2019-2024 en voorziet in de realisatie van sociale huurappartementen, grondgebonden woningen in de koopsector en koopmaisonnettes. Het bestemmingsplan draagt volgens deze paragraaf bij aan de herinrichting en het opknappen van het centrum van Maassluis, en daarmee aan de leefbaarheid in het centrum.
In paragraaf 4.4.3 van de plantoelichting staat verder dat de mogelijk gemaakte ontwikkelingen aansluiten op de ambitie in de "Detailhandelsvisie Maassluis 2012" om de detailhandelsstructuur in Maassluis te versterken en om de potenties van het historisch centrum voor het behoud van bijzonder winkelaanbod te benutten. De detailhandel en de horeca moeten hier belangrijke publieksgerichte functies worden. Een volwaardige servicesupermarkt kan functioneren als publiekstrekker voor de overige winkels in het centrum. De Vlietlocatie is aangewezen als locatie voor deze supermarkt met eventuele overige winkelunits.
In de Nota van beantwoording zienswijzen heeft de raad hieraan toegevoegd dat, door de Boogertstraat als langzaamverkeersroute in te richten, de barrière van de weg om naar het Bloemhof en de Nieuwstraat te wandelen, is verdwenen en dat het uitnodigender wordt om de andere straten te bezoeken. De hoop is dat het winkelrondje zo tot ontwikkeling kan komen. Juridisch-planologisch gezien is er al sprake van een winkelrondje, aldus de raad.
11.2.  Het betoog van [appellant] en anderen over het winkelrondje komt erop neer, dat zij een invulling van het winkelrondje voorstaan zoals was opgenomen in het eerdere ontwikkelperspectief uit 2014 dat aan de raad was gepresenteerd. Daarin was nog voorzien in een gebouw met ateliers en bovenwoningen langs de Boogertstraat, op de locatie van het huidige parkeerterrein binnen het plangebied. Het bestemmingsplan wijkt hiervan af. De raad en ABB Ontwikkeling hebben toegelicht dat van het gebouw op deze locatie is afgezien, omdat na 2014 naar boven is gekomen dat er onvoldoende vraag was naar kleine ateliers met bovenwoning en omdat voldoende parkeerruimte nodig was. Deze locatie heeft in het bestemmingsplan daarom een verkeersbestemming gekregen, waarmee het parkeerterrein zijn bestaande functie behoudt.
De Afdeling acht aannemelijk dat de komst van een supermarkt en de andere maatregelen die de raad heeft beschreven, maakt dat het gebied aantrekkelijker wordt voor winkelend publiek, en zo de detailhandel in het centrum kan stimuleren. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het winkelrondje zoals [appellant] en anderen dat voorstaan, met een gebouw op de locatie van het parkeerterrein, essentieel is om dat doel te bereiken. Wat [appellant] en anderen over het winkelrondje naar voren hebben gebracht, leidt dan ook niet tot het oordeel dat de raad daar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening voor had moeten kiezen. Voor zover met het door [appellant] en anderen voorgestane winkelrondje een grotere aantrekkelijkheid van het gebied had kunnen worden bereikt, wil dat op zichzelf nog niet zeggen dat het bestemmingsplan onzorgvuldig tot stand is gekomen of in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dat in een eerder stadium nog over een invulling van het gebied met een dergelijk winkelrondje is gesproken, betekent niet dat de raad daar bij de vaststelling van het bestemmingsplan aan was gebonden.
Verder ziet de Afdeling niet in dat de raad had moeten kiezen voor minder woningen en meer winkels in het plangebied, zoals [appellant] en anderen betogen. Zoals is de plantoelichting is beschreven, worden met het mogelijk maken van woningen doelen uit de Woonvisie Maassluis 2019-2024 gerealiseerd. De Afdeling ziet geen reden om aan te nemen dat de keuze voor een combinatie van winkels en woningen in het gebied de doelstelling om het centrum aantrekkelijker te maken voor winkelend publiek, zou doorkruisen.
Het betoog slaagt niet.
12.     [appellant] en anderen betogen dat de entree van de nieuwe supermarkt op de hoek van de Zuidvliet met de Anne de Vriesstraat had moeten komen, in plaats van langs de Anne de Vriesstraat. Een entree daar sluit volgens hen beter aan op de bestaande winkels en zou de aantrekkelijkheid van het winkelgebied vergroten.
12.1.  De Afdeling stelt vast dat er over de situering van de entree van de supermarkt in het bestemmingsplan geen regels zijn gesteld. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat een planregel over de situering van de entree uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening niet had mogen ontbreken.
Verder moest het college beslissen op de aanvraag om omgevingsvergunning zoals die is ingediend. Het was niet aan het college om te bepalen waar de entree van de supermarkt moet komen. Nu de situering van de entree in het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan, heeft het college in die situering terecht geen reden gevonden om de omgevingsvergunning te weigeren.
Het betoog slaagt niet.
13.     [appellant] en anderen betogen dat een grotere variatie in de verschijningsvorm van panden aan de Zuidvliet de aantrekkelijkheid van het gebied zal vergroten. Dat kan volgens hen met name worden bereikt door verdergaande hoogteverschillen en verschillen in beukmaat voor te schrijven dan waarvoor in het bouwplan is gekozen.
13.1.  De Afdeling gaat ervan uit dat dit betoog zich richt tegen de verlening van omgevingsvergunning voor het bouwplan. Ook hiervoor geldt dat het college moest beslissen op de aanvraag om omgevingsvergunning zoals die is ingediend. Zoals [appellant] en anderen niet betwisten, kent dit bouwplan voor de aaneengebouwde panden aan de Zuidvliet variaties in onder meer hoogte, dakvorm en kleur. [appellant] en anderen hebben niet betoogd en onderbouwd dat deze mate van variatie zodanig tekortschiet, dat het college het bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand had moeten achten. Dat betekent dat ook als aangenomen zou moeten worden dat een grotere variatie tot een nog beter resultaat had kunnen leiden, het college daarin geen reden had moeten vinden om de omgevingsvergunning te weigeren.
Het betoog slaagt ook in zoverre niet.
In stand laten rechtsgevolgen
14.     Hiervoor onder 10.3 heeft de Afdeling overwogen dat aanleiding bestaat om het besluit van het college tot verlening van de omgevingsvergunning te vernietigen, nu niet expliciet is ingegaan op de omstandigheid dat voor de te verwachten parkeerbehoefte gebruik moest worden gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid van lid 22.3 van de planregels. De Afdeling ziet echter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Dat wil zeggen dat de verleende omgevingsvergunning toch blijft gelden. De Afdeling komt tot deze conclusie, omdat zij onder 10.8 heeft geoordeeld dat het college in de te verwachten parkeersituatie geen reden hoefde te vinden om af te zien van de verlening van de omgevingsvergunning. Dat oordeel brengt immers met zich dat het college van die afwijkingsbevoegdheid rechtmatig gebruik kon maken.
Conclusie
15.     Het beroep is ongegrond, voor zover het is gericht tegen de vaststelling van het bestemmingsplan. Het beroep is gegrond, voor zover het is gericht tegen de verlening van de omgevingsvergunning. De Afdeling zal dat besluit vernietigen. De Afdeling zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Daardoor behoudt ABB Ontwikkeling de aan haar verleende omgevingsvergunning.
16.     Het college en de raad hoeven geen proceskosten te vergoeden, nu [appellant] en anderen geen proceskostenformulier hebben ingevuld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de besluiten van de raad van Maassluis van 1 februari 2022 en van het college van burgemeester en wethouders van Maassluis van 22 februari 2022, niet-ontvankelijk;
II.       verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van de raad van Maassluis van 14 februari 2023, ongegrond;
III.      verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maassluis van 21 februari 2023, kenmerk 2020omg250, gegrond;
IV.     vernietigt dat besluit;
V.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI.     gelast dat de raad en het college van burgemeester en wethouders van Maassluis tezamen aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoeden, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen de bestuursorganen aan hun betalingsverplichting hebben voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. M.M. Kaajan, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
w.g. Polak
voorzitter
w.g. Witsen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2023
727
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:47
1. De motivering wordt vermeld bij de bekendmaking van het besluit.
2. Daarbij wordt zo mogelijk vermeld krachtens welk wettelijk voorschrift het besluit wordt genomen.
[…]
Artikel 6:19
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
[…]
Artikel 8:72
1. Indien de bestuursrechter het beroep gegrond verklaart, vernietigt hij het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk.
2. De vernietiging van een besluit of een gedeelte van een besluit brengt vernietiging van de rechtsgevolgen van dat besluit of van het vernietigde gedeelte daarvan mee.
3. De bestuursrechter kan bepalen dat:
a. de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven, of
b. zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.
[…]
Wet ruimtelijke ordening
Artikel 3.30
1. Bij besluit van de gemeenteraad kunnen gevallen of categorieën van gevallen worden aangewezen waarin de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid het wenselijk maakt dat:
a. de voorbereiding en bekendmaking van nader aan te duiden, op aanvraag of ambtshalve te nemen besluiten worden gecoördineerd, of
b. de voorbereiding en bekendmaking van een bestemmingsplan, een wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, wordt gecoördineerd met de voorbereiding en bekendmaking van besluiten als bedoeld onder a.
2. Bij de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, wordt de procedure beschreven in de artikelen 3.31 en 3.32, respectievelijk die procedure in samenhang met hetzij, in geval van een bestemmingsplan, de procedure beschreven in artikel 3.8, hetzij, in geval van een omgevingsvergunning, de uitgebreide procedure beschreven in paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht toegepast.
3. Voor zover onder de besluiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, mede een omgevingsvergunning is begrepen wordt bij de toepassing van de artikelen 2.1, eerste lid, onder c, 2.10 en 2.11 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in plaats van bestemmingsplan gelezen: bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, onder b.
Bestemmingsplan "Vlietzone"
Artikel 22 Overige regels
22.1 Parkeren
Ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's dient in voldoende mate ruimte te zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de 'Beleidsregels Parkeren Maassluis 2012'.
[…]
22.3 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.1 […]:
a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte […] wordt voorzien.
Beleidsregels Parkeren Maassluis 2012
Artikel 1.1 Parkeernormen
1. De bij het bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen voor het parkeren of stallen van auto's […] dienen de parkeernormen uit de bij deze beleidsregels behorende tabel 1 te worden gehanteerd.
2. Bij de in het eerste lid genoemde hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen dient het aantal bestaande parkeerplaatsen, dat als gevolg van het bouwplan komt te vervallen, te worden opgeteld.
[…]
6. Bij vervangende bouw en/of functiewijziging mag, bij het bepalen van de benodigde parkeercapaciteit, de capaciteitsvraag van het gebouw dat vervalt in mindering worden gebracht op de capaciteitsvraag van het vervangende gebouw of de nieuwe functie. […]. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheidspercentages van tabel 2. […]
Artikel 1.5 Parkeerbalans
Indien in een gebouw of gebied meerdere functies tegelijk voorkomen, dient bij het bepalen van de benodigde parkeercapaciteit niet uit te worden gegaan van de som van de bij de verschillende functies behorende parkeercapaciteit. In dat geval dient aan de hand van de in tabel 2 aangegeven aanwezigheidspercentages een parkeerbalans te worden opgesteld waaruit vervolgens de maximaal benodigde parkeercapaciteit wordt bepaald (dubbelgebruik van parkeerplaatsen).