BIJLAGE
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
1. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.
2. Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:
a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
b. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.
3. Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:
a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
d. het wegnemen van verharding;
e. het slopen van bebouwing;
f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.
Een bestemmingsplan van toepassing op Cultuurhistorisch waardevol gebied:
a. is mede gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken zoals beschreven in de Cultuurhistorische Waardenkaart;
b. stelt regels ter bescherming van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
Bestemmingsplan Ondergrondse 150kV Tilburg Noord - Best, gemeente Oirschot
De voor "Bedrijf - Nutsvoorziening" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een koppelpunt van hoogspanningsverbindingen voor het transporteren en verdelen van elektrische energie met bijbehorende voorzieningen;
b. landschappelijke inpassing en waterberging, zoals vastgelegd in het landschapsplan dat is opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels.
Op de voor "Bedrijf - Nutsvoorziening" aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 3,50 meter bedragen;
b. de bouwhoogte van bliksempieken mag ten hoogste 20 meter bedragen;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag ten hoogste 10 meter bedragen.
a. Met de aanleg van de landschappelijke inpassing, zoals bedoeld in lid 3.1 onder b, dient uiterlijk binnen twee jaar na verwerving van de gronden van het koppelpunt te zijn begonnen;
b. De landschappelijke inpassing dient uiterlijk binnen één jaar na het in bedrijf nemen van het koppelpunt te zijn gerealiseerd;
c. In afwijking van het gestelde onder b dient de benodigde waterberging uiterlijk bij aanvang van de bouwwerkzaamheden en het aanbrengen van verharding gerealiseerd te zijn.
De voor "Leiding - Hoogspanning" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, het beheer en instandhouding van een ondergrondse hoogspanningsverbinding met een maximum spanning van 150 kV met de daarbij behorende:
b. voorzieningen ten behoeve van de bestemming.
In het belang van de hoogspanningsverbinding als bedoeld in lid 6.1 is het, behoudens het bepaalde in lid 6.5.2 verboden op en in de in lid 6.1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanbrengen en/of rooien van diepwortelende beplanting en bomen, dieper dan 0,80 meter onder maaiveld;
b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
c. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
d. het indrijven van voorwerpen in de bodem, dieper dan 0,80 meter onder maaiveld;
e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en aanleggen van drainage, dieper dan 0,80 meter onder maaiveld;
f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
g. het aanleggen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur, anders dan ten dienste van de in lid 6.1 omschreven bestemming.
Het verbod als bedoeld in lid 6.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden:
e. die verband houden met de aanleg van de hoogspanningsverbinding waarbij gebruik wordt gemaakt van gestuurde boringen en open ontgravingen ter plaatse van de daartoe aangewezen locaties volgens de "Kaart gestuurde boringen en open ontgravingen" opgenomen in Bijlage 2 bij deze regels, waarbij binnen het bestemmingsvlak een afwijking van 50 meter in de lengterichting is toegestaan tenzij een maximum grensbepaling van een gestuurde boring is opgenomen.
De vergunning als bedoeld in lid 6.5.1 wordt slechts verleend indien:
a. de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de hoogspanningsverbinding, en;
b. hieromtrent schriftelijk advies is verkregen van de leidingbeheerder.
Ter plaatse van de bestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding te vervallen" komen de onderliggende dubbelbestemmingen "Leiding - Hoogspanningsverbinding", "Leidingen" en "Leiding" ten behoeve van de bovengrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding tussen de hoogspanningsstations Tilburg Noord en Best met bijbehorende voorzieningen, zoals opgenomen in de bestemmingsplannen waarnaar wordt verwezen in lid 10.1, te vervallen vanaf het eerste moment dat de ondergrondse hoogspanningsverbinding zoals bedoeld in artikel 6 in enigerlei vorm in gebruik is genomen. Binnen twee jaar na het in bedrijf nemen van de ondergrondse hoogspanningsverbinding dient de te vervallen hoogspanningsverbinding uit bedrijf genomen te zijn en dient te zijn begonnen met de verwijdering van deze verbinding.
Ter plaatse van de dubbelbestemmingen Leiding - Hoogspanning en Leiding - Hoogspanningsverbinding te vervallen zijn de in onderstaande tabel genoemde bestemmingsplannen met bijbehorende IMRO-code van toepassing, met dien verstande dat de regels worden herzien op de wijze zoals aangegeven in lid 10.2.
Artikel 10.2
De regels van de bestemmingsplannen zoals opgenomen in lid 10.1 worden ter plaatse van de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanning" uit onderhavig bestemmingsplan op de volgende manier aangevuld:
a. de omgevingsvergunningsplicht is niet van toepassing op het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gericht op het aanleggen, beheren, onderhouden en in stand houden van de in onderhavig bestemmingsplan bedoelde ondergrondse 150 kV hoogspanningsverbinding;
b. in aanvulling op het gestelde onder a geldt dat ter plaatse van de bestemmingen "Leiding", "Leiding - Hoogspanningsverbinding", "Leiding - Brandstof", "Leiding - Gas", "Leiding - Water" of "Leiding - Riool" voor het beheren, onderhouden en in stand houden van de in onderhavig bestemmingsplan bedoelde ondergrondse 150 kV hoogspanningsverbinding tevens aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan:
1. de belangen en de veiligheid van de betrokken leiding worden niet geschaad;
2. hieromtrent is schriftelijk advies verkregen van de leidingbeheerder;
c. in aanvulling op het gestelde onder a geldt dat ter plaatse van de bestemmingen "Waterstaat - Waterbergingsgebied", "Waterstaat - Natte natuurparel" of "Waterstaat - Waterkering" voor het beheren, onderhouden en in stand houden van de in onderhavig bestemmingsplan bedoelde ondergrondse 150 kV hoogspanningsverbinding tevens aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan:
1. de belangen en de veiligheid van het betrokken waterstaatswerk worden niet geschaad;
2. hieromtrent is schriftelijk advies verkregen van de waterbeheerder;
d. in aanvulling op het gestelde onder a geldt dat ter plaatse van een archeologische dubbelbestemming of aanduiding ter bescherming van archeologische waarden voor het aanleggen van de in onderhavig bestemmingsplan bedoelde ondergrondse 150 kV hoogspanningsverbinding bij overschrijding van de ondergrens voor archeologisch onderzoek tevens aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan:
1. de archeologische waarden van de gronden, die blijkens de aanleg kunnen worden verstoord, worden in voldoende mate vastgesteld en worden zo nodig veiliggesteld door behoud in de bodem of door het opgraven hiervan;
2. de bevindingen van de archeologische onderzoek(en) worden schriftelijk aan de gemeentelijk archeoloog ter beoordeling voorgelegd. Hierbij zijn begrenzingen en vindplaatsen in kaart gebracht en is een advies gegeven hoe om te gaan met eventuele archeologische waarden die behoudenswaardig zijn en welke delen kunnen worden vrijgegeven;
3. op basis van de uitkomsten van de archeologische onderzoek(en) beslist de gemeentelijk archeoloog of de archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld. De gemeentelijk archeoloog besluit vervolgens welke archeologische vindplaatsen in situ behouden kunnen worden, ex situ behouden kunnen worden door middel van opgraving of niet behouden hoeven te worden;
4. alle archeologische onderzoeken waarbij gegraven wordt, alsmede mitigerende maatregelen voor behoud van archeologische resten in de bodem, worden uitgevoerd conform een door de gemeentelijk archeoloog goedgekeurd Programma van Eisen;
5. voor die delen van het plangebied waar geen archeologische waarden zijn aangetroffen of waar de archeologische waarden zijn veiliggesteld door een afgerond definitief archeologisch onderzoek wordt een vrijgavebeslissing opgesteld door de gemeentelijk archeoloog;
6. graafwerkzaamheden dieper dan het bestaande maaiveld vinden pas plaats na het afronden van het gehele archeologisch onderzoek, tenzij schriftelijk toestemming door de gemeentelijk archeoloog is gegeven om al te starten met graafwerkzaamheden op vrijgegeven locaties.