ECLI:NL:RVS:2023:4187
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 16 juli 2021 afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 4 oktober 2022 het beroep gegrond verklaarde en de afwijzing vernietigde, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand hield. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.J. Schüller, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Tijdens de procedure heeft de vreemdeling op 10 januari 2023 een nader stuk ingediend, maar dit stuk werd niet tijdig ingediend en betreft informatie die na de uitspraak van de rechtbank is ontstaan. De Raad van State oordeelt dat dit stuk niet kan worden betrokken bij de beoordeling van het hoger beroep, omdat de uitspraak van de rechtbank centraal staat in deze procedure. De vreemdeling kan een nieuw verzoek indienen als hij het stuk alsnog wil laten meewegen in de besluitvorming.
De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. Er zijn geen vragen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 november 2023.