202302104/1/A2.
Datum uitspraak: 8 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Rotterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 17 februari 2023 in zaak nr. 23/484 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond (hierna: SUWR).
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2022 heeft de SUWR de aan [appellante] verleende urgentieverklaring ingetrokken.
Bij besluit van 20 december 2022 heeft de SUWR het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De SUWR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 19 oktober 2023, waar de SUWR, vertegenwoordigd mr. R. van Duivenvoorde, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 25 mei 2022 heeft de SUWR aan [appellante] een urgentieverklaring verleend op grond van artikel 5.3, eerste lid, aanhef en onder b, van Bijlage 1 van de Verordening Woonruimtebemiddeling Rotterdam 2020 (hierna: de Verordening) wegens woonlasten.
2. Bij besluit van 16 september 2022, gehandhaafd bij besluit van 20 december 2022, is de urgentieverklaring ingetrokken op grond van artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder a, van Bijlage 1 van de Verordening. De SUWR heeft toegelicht dat gedurende de eerste drie maanden na de verlening van de urgentieverklaring ten minste twaalf keer moet worden gereageerd op aangeboden woonruimten die voldoen aan het zoekprofiel van de urgentieverklaring. Volgens de SUWR heeft [appellante] achttien keer gereageerd op woningen, maar waarvan slechts vijf keer op een passende woning die voldeed aan het zoekprofiel terwijl er 39 passende woningen zijn aangeboden. Het college heeft geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule.
3. [appellante] voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de SUWR toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule omdat zij als gevolg van persoonlijke omstandigheden niet in staat was om zelf eerder en op de juiste woningen te reageren of om de SUWR te benaderen voor informatie.
3.1. De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 7.1 tot en met 11 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
De gronden slagen niet.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023
154-1064