ECLI:NL:RVS:2023:4152

Raad van State

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
202005188/3/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake bestemmingsplan 'Strijperstraat tussen [locatie A] en [locatie B]' en herstelbesluit door de raad van de gemeente Heeze-Leende

In deze zaak gaat het om een tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin de raad van de gemeente Heeze-Leende is opgedragen om gebreken in het besluit van 29 juni 2020 te herstellen. Het oorspronkelijke bestemmingsplan 'Strijperstraat tussen [locatie A] en [locatie B]' werd niet goedgekeurd omdat de raad niet had onderbouwd dat de ruimtelijke ontwikkeling zou leiden tot een verbetering van de landschappelijke kwaliteit, zoals vereist door de Interim Omgevingsverordening Brabant (IOV). De Afdeling oordeelde dat de raad niet had aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming was met de structuurvisie en dat de cultuurhistorische waarden niet zouden worden aangetast.

Na de tussenuitspraak heeft de raad op 26 juni 2023 een herstelbesluit genomen, waarin het bestemmingsplan opnieuw en gewijzigd is vastgesteld. De Afdeling heeft de zienswijzen van de appellanten tegen dit herstelbesluit beoordeeld. De appellanten stelden dat het plan nog steeds niet voldeed aan de eisen van de IOV en dat de cultuurhistorische waarden in het geding waren. De Afdeling concludeerde echter dat de raad de gebreken had hersteld en dat het plan nu wel voldeed aan de vereisten. De beroepen van de appellanten tegen het herstelbesluit werden ongegrond verklaard.

De Afdeling heeft de raad van de gemeente Heeze-Leende veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellanten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak voor de raad om voldoende onderbouwing te geven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Uitspraak

202005188/3/R2.
Datum uitspraak: 8 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       [appellanten sub 1], wonend te Leende, gemeente Heeze-leende (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2.       [appellanten sub 2], wonend te Leende, gemeente Heeze-leende (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
3.       [appellanten sub 3], wonend te Leende, gemeente Heeze-leende (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Heeze-Leende,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:844, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin geconstateerde gebreken in het besluit van 29 juni 2020, waarbij het bestemmingsplan "Strijperstraat tussen [locatie A] en [locatie B]" (hierna: het oorspronkelijke plan) gewijzigd is vastgesteld, te herstellen. De raad is ook opgedragen om de Afdeling en andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.
Bij besluit van 26 juni 2023 (hierna: het herstelbesluit) heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het plan "Strijperstraat tussen [locatie A] en [locatie B]" opnieuw en gewijzigd vastgesteld.
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en [bedrijf] hebben zienswijzen over het herstelbesluit naar voren gebracht.
De raad en [bedrijf] hebben op de zienswijzen gereageerd.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Tussenuitspraak
1.       De Afdeling heeft onder 5.3 van de tussenuitspraak geoordeeld dat een deel van het plangebied waarop ook een deel van het bouwvlak is geprojecteerd ten tijde van het vaststellen van het plan was gelegen in het gebied dat op de bij de Interim Omgevingsverordening Brabant (hierna: de IOV) behorende kaarten is aangeduid als ‘Landelijk Gebied’. De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad, zoals hij ook heeft erkend, niet heeft onderbouwd dat de ruimtelijke ontwikkeling op deze gronden gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving en dat dit op grond van artikel 3.9, eerste lid, van de IOV wel is vereist. Voorts heeft de Afdeling geoordeeld dat de raad niet heeft gemotiveerd dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd ofwel doordat dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan ofwel doordat de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen. Dit is op grond van artikel 3.9, tweede lid, van de IOV wel vereist. Het plan is daarom op deze punten niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en berust niet op een deugdelijke motivering en is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) vastgesteld.
1.1.    De Afdeling heeft verder onder 6.3 van de tussenuitspraak over de Structuurvisie Heeze-Leende 2013-2030 (hierna: de structuurvisie) geoordeeld dat de raad niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de wens tot behoud van de openheid en zichtlijnen niet in de weg staan aan het plan. De Afdeling acht niet deugdelijk gemotiveerd dat het oprichten van een loods met een breedte van ongeveer 15 m en een hoogte van 7 m, die zal worden gesitueerd op geringe afstand van de bebouwing die op de naastgelegen percelen is opgericht, met het oog op het zicht vanuit de Strijperstraat naar het achter de loods gelegen beekdal van de Strijper Aa zich verdraagt met de structuurvisie. De Afdeling heeft overwogen dat het aannemelijk is dat na het oprichten van de loods een groot deel van het zicht op het achtergelegen gebied blijvend zal worden weggenomen en de openheid wordt aangetast. Voorts heeft de Afdeling overwogen dat niet valt in te zien waarom de aantasting van de openheid en de zichtlijnen door de loods in voldoende mate wordt ondervangen door de verwijdering van de coniferenhaag en de kerstbomen, als gesteld door de raad. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking wat hierover in de contra-expertise is vermeld, namelijk dat begroeiing wordt gezien als accentuering van openheid.
Verder heeft de Afdeling geoordeeld dat de raad zijn besluit vooral heeft gestoeld op het feit dat de ontwikkeling zal bijdragen aan de groei en het behoud van kleinschalige bedrijvigheid en betrokken dat Leenderstrijp een actieve agrarische gemeenschap is, met veel agrarische en aan de agrarische sector gerelateerde bedrijven. De Afdeling heeft overwogen dat de raad voor de beoogde herbestemming binnen het plangebied het aspect economie en werken van belang heeft geacht. De raad heeft evenwel niet inzichtelijk gemaakt of het cultuurhistorisch erfgoed en de cultuurhistorische waarden ook na het oprichten van de loods worden versterkt en behouden. Het plan is daarom ook op deze punten niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en berust niet op een deugdelijke motivering en is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb vastgesteld.
1.2.    Als gevolg van deze gebreken zijn de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] tegen het besluit, waarbij het oorspronkelijke plan is vastgesteld, gegrond. Het besluit van 29 juni 2020 moet daarom worden vernietigd.
Herstelbesluit
2.       In de tussenuitspraak, onder 14, heeft de Afdeling de raad opgedragen om met inachtneming van wat is overwogen onder 5.3 en 6.3 van die tussenuitspraak de daar omschreven gebreken te herstellen.
2.1.    De raad heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak bij het herstelbesluit het bestemmingsplan opnieuw en gewijzigd vastgesteld. Om te voldoen aan de opdracht van de Afdeling heeft de raad in de plantoelichting paragrafen 3.2.2.3, 3.3.1 en 5.2 toegevoegd, die gaan over artikel 3 van de IOV, de zichtlijnen en de effecten van het plan op de cultuurhistorie van het gebied.
Op de verbeelding is aan een strook grond met een breedte van circa zes meter ten noorden van de loods de functieaanduiding "ontsluiting" toegevoegd. Ter plaatse van die functieaanduiding is bebouwing niet toegelaten. Op deze wijze heeft de raad het doorzicht vanaf de weg naar het achtergelegen gebied willen borgen.
2.2.    In verband daarmee zijn aan artikel 3.1 de onderdelen b en c toegevoegd, aan 3.2.1 de onderdelen c en d toegevoegd en is artikel 3.4.2. toegevoegd.
Artikel 3.1, aanhef en onder b en c, luiden:
"De voor "Agrarisch-2" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
ter plaatse van de aanduiding ‘ontsluiting’ slechts ontsluiting’;
c. ter plaatse van de aanduiding ‘groen’ slechts landschappelijke inpassing.
Artikel 3.2.1, onder c en d, luiden:
"c. binnen de aanduidingen ‘groen’ en ‘ontsluiting’ zijn geen bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan.
d. een omgevingsvergunning voor bouwen van een gebouw kan slechts worden verleend indien de bebouwing voldoet aan de beeldkwaliteitslijn zoals opgenomen in bijlage 3 bij deze regels waarbij geldt dat gebouwen:
1. tot een hoogte van tenminste 80 centimeter boven peil bestaan uit metselwerk;
2. wanden van een gebouw met een gepotdekselde houtbedenking worden voorzien;
3. niet met een plat dak worden uitgevoerd."
Artikel 3.4.2 luidt:
"Voorwaardelijke verplichting
Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van het perceel conform de in 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 2 binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan is uitgevoerd en vervolgens duurzaam in stand wordt gehouden."
2.3.    Artikel 3.3.2 van de planregels van het oorspronkelijke plan, dat kort gezegd zag op een voorwaardelijke verplichting tot verwijdering dan wel vervanging van coniferen en andere naaldbomen en de instandhouding van een heg, is verwijderd.
2.4.    Het ongewijzigde artikel 3.2.1, onder a, van de planregels luidt:
"gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak."
2.5.    De raad stelt zich op het standpunt dat de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, het plan binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied valt en de uitvoering is geborgd, en dat daarom is voldaan aan artikel 3.9 van de IOV. De raad verwijst in dit verband naar de motivering in paragraaf 3.2.2.3. van de plantoelichting. Verder wijst de raad erop dat er volgens de structuurvisie op deze locatie geen sprake is van zichtlijnen. Verder stelt de raad dat door het bebouwingsverbod ter plaatse van de toegevoegde aanduiding "ontsluiting" een zichtlijn naar het achtergebied is gecreëerd, waardoor invulling wordt gegeven aan de doelstelling van de structuurvisie over de openheid. De raad verwijst in dit verband naar paragraaf 3.3.1 van de plantoelichting. Ten slotte is de raad van oordeel dat het plan niet leidt tot aantasting van de cultuurhistorische waarden in de omgeving die zijn beschreven in de structuurvisie. De raad verwijst daartoe naar de motivering in paragraaf 5.2 van de plantoelichting.
3.       Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt:
"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
4.       Het herstelbesluit is een besluit ter vervanging van het besluit van 29 juni 2020 en is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb onderdeel van dit geding.
Beoordeling herstelbesluit
Volwaardig agrarisch bedrijf; milieuoverlast
5.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd dat geen sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf en dat gevreesd moet worden voor milieuoverlast. Hiermee hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hun beroepsgronden na de tussenuitspraak uitgebreid met nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgronden die zij al tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen brengen. Dit is gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van de andere partijen, in het licht van de goede procesorde, niet aanvaardbaar. De Afdeling laat wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in dit verband aanvoeren, dan ook buiten bespreking.
Zorgvuldigheid besluitvorming
6.       [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] stellen dat de plantoelichting is opgesteld door bureau Crijns Rentmeesters, die heeft gehandeld in opdracht van initiatiefnemer. Zij stellen dat de raad deze plantoelichting geheel heeft overgenomen zonder een eigen extern onderzoek uit te voeren.
6.1.    De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat aan de besluitvorming van de raad die tot het herstelbesluit heeft geleid geen objectieve planologische afweging ten grondslag is gelegd. De enkele omstandigheid dat de toelichting bij het plan is opgesteld door bureau Crijns Rentmeesters betekent niet dat sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming door de raad.
Het betoog slaagt niet.
Artikel 3.9 van de IOV
7.       [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat niet is gemotiveerd dat het plan leidt tot een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit. Zij stellen dat niet zeker is dat sprake is van stedelijk gebied. Verder betogen zij dat het niet gaat om een landbouwloods van geringe omvang.
7.1.    De Afdeling overweegt dat in de plantoelichting in paragraaf 3.2.2.3. is ingegaan op artikel 3.9 van de IOV. Volgens de raad is op juiste wijze toepassing gegeven aan dit artikel omdat de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit en de uitvoering is geborgd. De Afdeling acht dit standpunt gelet op de toelichting juist. Daarbij betrekt de Afdeling dat, zoals ook is verwoord in de plantoelichting, artikel 3.9 uitsluitend betrekking heeft op het gebied dat is gelegen in het "Gemengd Landelijk gebied" en dat alleen een deel van de loods met ongeveer een oppervlakte van 50 m² in dit gebied ligt. Dit deel van de loods bevindt zich op de achterzijde van het perceel. De loods bevindt zich niet direct aan de straat maar iets terug gelegen van de bestaande bebouwing omdat de positionering van de loods dan aansluit bij de situering van agrarische bedrijfsbebouwing ten opzichte van de weg en daarom bevindt zich een klein deel in het "Gemengd Landelijk gebied". Het overgrote deel van de loods is geprojecteerd op de kaart ‘stedelijke ontwikkeling en erfgoed’ gelegen binnen een ‘landelijke kern’ waarvoor geen kwaliteitsverbetering is voorgeschreven. Ook betrekt de Afdeling dat in het aan het herstelbesluit ten grondslag gelegde landschappelijke inpassingsplan, dat is bijgevoegd als bijlage 2 bij de planregels, is opgenomen dat de loods landschappelijk wordt ingepast met streekeigen beplanting. Daaruit blijkt dat het plangebied aan de voorzijde van de kavel is ingepast met een beukenhaag aan de zijde van de Strijpsestraat. Daarnaast is sprake van een geschoren struweelhaag ter hoogte van de perceelsgrens met [locatie B]. Voor de loods zijn drie notenbomen voorzien. Met de aanplant van de drie bomen voor de loods is, aldus het landschappelijke inpassingsplan, beoogd om het zicht op de bebouwing te doorbreken en om het plangebied vanaf de Strijperstraat een groene uitstraling te geven. In artikel 3.4.2 van de planregels is door middel van een voorwaardelijke verplichting verzekerd dat de voorziene landschappelijke inpassing dient te worden gerealiseerd en in stand gehouden overeenkomstig het inpassingsplan. De Afdeling betrekt daarbij dat aan de maatvoering en ruimtelijke uitvoering en situering van de loods voorwaarden zijn gesteld. Aan artikel 3.2.1 van de planregels is toegevoegd dat een omgevingsvergunning voor bouwen van de loods slechts kan worden verleend indien de bebouwing voldoet aan de beeldkwaliteitsrichtlijn zoals opgenomen in bijlage 3 bij deze regels waarbij geldt dat gebouwen worden gebouwd met traditionele uitstraling, de onderste 80 cm van de schuur wordt gemetseld en daarboven gepotdekselde planken komen. De schuur wordt voorzien van een spits toelopend dak en ramen met ruitjes. Ten slotte heeft de raad toegelicht dat is voldaan aan de basisinspanning om 20% van de waardevermeerdering van de grond door het herbestemmen van de grond te gebruiken voor kwaliteitsverbetering wordt voldaan.
7.2.    De Afdeling stelt vast dat in de contra-expertise van mr. D. Wintraecken van 14 juli 2023 staat dat in het herstelbesluit gemotiveerd is beschreven dat het plan voldoet aan artikel 3.9, tweede lid, van de IOV.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich onder deze omstandigheden op het standpunt mogen stellen dat de bouw van de loods gepaard gaat met een verbetering van de landschappelijke kwaliteit en is dit in het plan ook voldoende geborgd met wat nu over beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing in de regels van het bestemmingsplan is opgenomen. Het plan is niet in strijd met artikel 3.9 van de IOV.
7.3.    De betogen slagen niet.
Structuurvisie
8.       [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat nog steeds niet is gemotiveerd dat de ontwikkeling past binnen de structuurvisie. De raad heeft niet gemotiveerd dat er geen zichtlijnen wegvallen door de loods en de openheid behouden blijft. Zij voeren aan dat de zichtlijn die wordt gecreëerd met de toegevoegde aanduiding "ontsluiting" op de verbeelding naast de beoogde loods nog geen 6 meter breed is en dat ook met deze zichtlijn, gezien de grootte van de voorziene loods, nog steeds zichtlijnen en de openheid worden aangetast. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat, nu voor de gronden met de aanduiding "ontsluiting" geen definitie is opgenomen van het begrip ontsluiten en de planregels alleen bouwwerken en bebouwing verbieden, op deze gronden nog steeds een bestelbus, machines, rekken met bakken bloemen/planten en beplanting kunnen worden geplaatst die het doorzicht naar het achtergebied kunnen ontnemen.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen verder dat het plan leidt tot een aantasting van de cultuurhistorische waarden van de omgeving die zijn beschreven in de structuurvisie. Een loods met een dergelijke omvang is niet passend. Rondom de loods zijn geen bedrijven meer, maar langgevel boerderijen die een woonfunctie hebben. Een aantal van deze boerderijen zijn monumentaal. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben in dit verband ook verwezen naar de door [appellant sub 1] en [appellant sub 3] ingebrachte contra-expertise waarin staat dat een loods met de omvang als voorzien op geringe afstand van de bebouwing die op de naastgelegen percelen is opgericht de cultuurhistorische waarden aantast.
8.1.    De Afdeling overweegt dat in de plantoelichting in paragraaf 3.3.1. is ingegaan op de zichtlijnen op de hoogte van het plangebied en de openheid van het gebied. Volgens de raad blijkt uit kaart 11 in bijlage 2 van de structuurvisie, die handelt over de kern van Leenderstrijp, dat op grond van de structuurvisie op de hoogte van het plangebied geen zichtlijnen aanwezig zijn. De raad heeft toegelicht dat met de pijlen op de kaart de beschermingswaardige zichtlijnen zijn verbeeld. Dit volgt ook uit de thans bijgevoegde legenda bij de kaart. De Afdeling stelt vast dat de raad met juistheid heeft vastgesteld dat op de hoogte van het plangebied geen beschermenswaardige zichtlijnen zijn opgenomen. Dit strookt ook met wat in bijlage 2, onder 11, is vermeld over zichtlijnen, namelijk dat in de kern waardevolle open ruimten liggen met aan de noordzijde een waardevol middengebied met waardevolle zichtlijnen. Het plangebied ligt niet in de kern maar in de dorpsrand van Leenderstrijp.
Verder zijn volgens de raad ter plaatse van de inrit en ontsluiting van het bedrijf door middel van de aan de gronden toegevoegde aanduiding "ontsluiting", met een breedte van ongeveer 6 m en over de lengte van het plangebied, bebouwing en bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelet op de artikel 3.2.1, onder a en c, van de planregels, uitgesloten en is daarmee geborgd dat na bouw van de loods het zicht naar het achtergelegen landschap behouden blijft. De Afdeling is van oordeel dat het ontbreken van een definitie van het begrip "ontsluiting" niet betekent dat daarmee het zicht naar het achtergelegen landschap wordt ontnomen. Daarbij komt dat in artikel 3.1, aanhef en onder b, van de planregels is toegevoegd dat de desbetreffende gronden slechts voor ontsluiting zijn bestemd.
Gelet op deze toelichting heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling thans deugdelijk gemotiveerd dat door de bouw van de loods de zichtlijnen niet onevenredig worden aangetast. Het doorzicht naar het achtergelegen landschap blijft behouden zij het beperkt. Ook omdat er geen zichtlijnen ter hoogte van het plangebied zijn die volgens de structuurvisie beschermingswaardig worden geacht, acht de Afdeling de beperking van de doorkijk niet in strijd met de structuurvisie.
8.2.    De Afdeling overweegt verder dat in de plantoelichting in paragraaf 5.2 is ingegaan op de effecten van het plan op de cultuurhistorie van het gebied. Volgens de raad leidt het plan niet tot aantasting van de cultuurhistorische waarden die zijn vermeld in de structuurvisie. In paragraaf 5.2 van de plantoelichting is bezien wat er aan cultuurhistorische waarden en kenmerken aanwezig is binnen het plangebied. De gemeente Heeze-Leende heeft het beleidsplan Archeologische Monumentenzorg, gemeente Heeze-Leende opgesteld. Daarin is een inventarisatie gemaakt van de beschermde gebouwen, archeologische terreinen, cultuurhistorische landschapselementen en historische structuren. Het beleidsplan dient ter bescherming van deze waardevolle objecten en ter versterking van de identiteit van de gemeente. Volgens de raad is binnen het plangebied geen sprake van (cultuurhistorisch waardevolle) bebouwing of groenstructuren. Verder is toegelicht dat het plangebied al in gebruik is voor de sierteelt. Met de beoogde herontwikkeling gaan geen cultuurhistorische waarden verloren. Verder heeft de raad toegelicht dat met het plan ruimte wordt geboden aan een kleinschalig agrarisch bedrijf en de uitstraling van het bedrijf past binnen de historische en kleinschalige agrarische bebouwing die kenmerkend is voor de cultuurhistorie van het gebied. Verder past ook de activiteit zelf in de cultuurhistorie van het gebied omdat de functiemenging en kleinschaligheid wordt benadrukt.
Gelet op deze toelichting heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat de cultuurhistorische waarden niet worden aangetast. Daarbij acht de Afdeling van belang dat uit het beleidsplan blijkt dat binnen het plangebied geen sprake is van (cultuurhistorisch waardevolle) bebouwing of groenstructuren. Verder is toegelicht dat het plangebied al in gebruik is voor de sierteelt. Met het plan is het mogelijk gemaakt om ten behoeve van dit bestaande bedrijf een loods op te richten zodat de bestaande activiteiten binnen de loods kunnen worden verricht. De structuurvisie beschrijft ook voor de langere termijn dat de werkgelegenheid behouden moet blijven en ingezet moet worden op kleinschalige en hoogwaardige bedrijvigheid. Weliswaar zijn rondom de loods langgevel boerderijen gesitueerd die een woonfunctie hebben maar ook in de omgeving, zoals aan de gronden aan de overzijde van het plangebied aan de andere zijde van de Strijperstraat, is een bedrijfsbestemming toegekend. Verder is aan de achtergelegen gronden een agrarische bestemming toegekend en blijft de lintstructuur, die volgens de structuurvisie het gebied typeert, in stand. Weliswaar zijn 2 langgevel boerderijen in de omgeving (te weten [locatie C] en [locatie D]) aangewezen als gemeentelijk monument maar deze liggen niet naast het plangebied. Ook betrekt de Afdeling daarbij dat de loods landschappelijk wordt ingepast en het plan voldoet aan de beeldkwaliteitsrichtlijn.
8.3.    De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling daarmee thans deugdelijk gemotiveerd dat het plan op het punt van de zichtlijnen en cultuurhistorie niet in strijd is met de structuurvisie. De betogen slagen niet.
Conclusie herstelbesluit
9.       Gelet op het vorenstaande zijn de van rechtswege ontstane beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] tegen het herstelbesluit ongegrond.
Proceskosten
10.     De raad moet de proceskosten van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart de beroepen van [appellanten sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] tegen het besluit van de raad van de gemeente Heeze-Leende van 29 juni 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Strijperstraat tussen [locatie A] en [locatie B]" gegrond;
II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Heeze-Leende van 29 juni 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Strijperstraat tussen [locatie A] en [locatie B]";
III.      verklaart de beroepen van [appellanten sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] tegen het besluit van de raad van de gemeente Heeze-Leende van 26 juni 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Strijperstraat tussen [locatie A] en [locatie B]" ongegrond;
IV.     veroordeelt de raad van de gemeente Heeze-Leende tot vergoeding van:
- bij [appellanten sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
- bij [appellanten sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
- bij [appellanten sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V.      gelast dat de raad van de gemeente Heeze-Leende aan:
- [appellanten sub 1] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan,
- [appellanten sub 2] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
- [appellanten sub 3] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. J.H. van Breda en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.
w.g. Minderhoud
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023
224