202203334/1/A3.
Datum uitspraak: 8 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 april 2022 in zaak nr. 20/1343, 20/1354 en 20/1565 in het geding tussen:
[appellanten]
en
de raad van de gemeente Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 26 augustus 2019 heeft de raad besloten een deel van het fietspad langs de Nieuwe Purmerweg te Amsterdam aan het openbaar verkeer te onttrekken.
Bij besluit van 22 januari 2020 heeft de raad het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 april 2022 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad en [appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2023, waar [appellanten] en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Nooij en drs. A.M. Ruijter, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het gedeelte van het fietspad langs de Nieuwe Purmerweg dat aan het openbaar verkeer is onttrokken ligt tussen de Buikslotermeerdijk en de rotonde met de Nieuwe Leeuwarderweg. De wegonttrekking houdt verband met de aanleg van een nieuwe woonwijk, een atletiekbaan en een park (het Dijkpark). Deze plannen zijn neergelegd in het stedenbouwkundig plan "Elzenhagen Zuid", dat de raad op 29 november 2017 heeft vastgesteld. Om het Dijkpark in optimale vorm te kunnen realiseren moet volgens de raad het vrij liggende fietspad aan de Nieuwe Purmerweg worden opgeheven.
[appellanten] zijn bevreesd voor verkeersonveilige situaties voor fietsers. De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad zich op basis van het advies van de Centrale Verkeercommissie van de gemeente Amsterdam (hierna: CVC) van 18 juni 2019 op het standpunt kon stellen dat een verkeersveilige situatie kon worden gecreëerd.
Grondslag wegonttrekking
2. [appellanten] betogen dat het besluit tot wegonttrekking - anders dan waar de raad kennelijk vanuit gaat - niet kan worden gebaseerd op het stedenbouwkundig plan "Elzenhagen Zuid". De wegonttrekking is daar niet in opgenomen. Evenmin is de wegonttrekking opgenomen in de aanpassing van de desbetreffende bestemmingsplannen, aldus [appellanten].
2.1. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet kan een weg aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van de raad van de gemeente, waarin de weg is gelegen.
2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de raad ook los van ruimtelijke plannen de bevoegdheid heeft om op grond van artikel 9 van de Wegenwet een weg(gedeelte) aan het openbaar verkeer te onttrekken. Reeds hierom slaagt het betoog niet.
Belangenafweging / verkeersveiligheid
3. [appellanten] betogen dat bij de besluitvorming onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van fietsers. Zij stellen dat de verkeersveiligheid van fietsers niet voldoende is gewaarborgd. De verkeerskundige onderbouwing van het besluit van 26 augustus 2019 strookt volgens hen niet met de werkelijkheid. Zij voeren daartoe aan dat het autoverkeer is toegenomen, mede als gevolg van de opkomst van bezorg- en pakketdiensten, en dat de auto’s vaak sneller rijden dan de toegestane maximumsnelheid van 30 km/uur. De effectieve breedte van de weg is na opheffing van het fietspad geen 4,80 m, maar 3,80 m. Ten slotte geldt - anders dan waar de raad vanuit is gegaan - geen verbod op vrachtauto’s, aldus [appellanten].
3.1. Bij de beslissing om een weg al dan niet aan het openbaar verkeer te onttrekken heeft de raad beleidsruimte. De raad dient daarbij de belangen voor en tegen de onttrekking af te wegen en die afweging deugdelijk te motiveren. De bestuursrechter gaat niet na of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de uitkomst van de belangenafweging die ten grondslag ligt aan het besluit onevenredig is in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen (artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht).
3.2. De opheffing van het fietspad hangt nauw samen met de invulling van het projectgebied "Elzenhagen Zuid". Het stedenbouwkundig plan voorziet onder meer in de bouw van circa 1.800 woningen, een atletiekbaan en een park. Er is voor gekozen om het park te laten doorlopen tot de rijbaan van de Nieuwe Purmerweg en het vrij liggende fietspad op te heffen. Daarmee wordt ruimte geboden aan groen (circa 800 m2) en een recreatieve zone tussen de rijweg van de Nieuwe Purmerweg en de atletiekbaan. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de raad belang heeft mogen hechten aan de realisering van deze gemaakte keuzes.
Ten aanzien van de verkeersveiligheid heeft de raad toegelicht dat de CVC in 2017 akkoord is gegaan met het stedenbouwkundig plan. In januari 2019 gaf de CVC op basis van de toen beschikbare informatie, die alleen betrekking had op de nieuwe inrichting van de weg, de voorkeur aan een vrij liggend fietspad in plaats van de voorgenomen wegonttrekking. In juni 2019 is, nadat nadere informatie over de gemaakte keuzes en de achtergronden daarvan was gegeven, een meerderheid van de CVC alsnog akkoord gegaan met het opheffen van het fietspad en het verplaatsen van het fietsverkeer naar de rijbaan van de Nieuwe Purmerweg. Daarbij heeft de CVC onder meer de lage verkeersintensiteit na herinrichting van de Nieuwe Purmerweg betrokken. De raad heeft er verder op gewezen dat de Nieuwe Purmerweg een standaard "erftoegangsweg" is met een maximumsnelheid van 30 km/uur, die geschikt is voor auto’s en fietsers in twee richtingen. De weg voldoet aan de richtlijnen van de CROW voor onder meer de wegbreedte (volgens opmeting door de raad is deze breedte 4.90 m) en de snelheidsbeperkende maatregelen. Uit snelheidsmetingen blijkt volgens de raad dat er niet te hard wordt gereden. Verder geldt weliswaar aan het begin van de Nieuwe Purmerweg geen vrachtwagenverbod, maar omdat de weg alleen voor bestemmingsverkeer is ingericht, is het aandeel van het vrachtverkeer beperkt. Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling deugdelijk gemotiveerd dat de verkeersveiligheid van fietsers is gewaarborgd.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de raad, gelet op de af te wegen belangen, het fietspad aan het openbaar verkeer heeft mogen onttrekken. De rechtbank heeft in gelijke zin geoordeeld.
Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
5. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Soffner
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023
190-1072