202205631/1/R3.
Datum uitspraak: 8 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekster], wonend [woonplaats],
verzoekster,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling (hierna: de Afdeling) van 8 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2736. Procesverloop
Bij uitspraak van 8 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2736, heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoekster] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 11 augustus 2021 in zaak nr. 21/1022 en 21/1023 ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht. [verzoekster] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
Het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoekster] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek op de zitting behandeld op 17 mei 2023, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door ir. R.G. van Popta, is verschenen. Voorts is op de zitting het college, vertegenwoordigd door mr. M.A. Hoven en mr. J. Schooljan, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij brief van 22 september 2022 heeft [verzoekster] de Afdeling verzocht de uitspraak van 8 december 2021 te herzien. De uitspraak van de rechtbank van 11 augustus 2021, die in die uitspraak van de Afdeling is bevestigd, gaat over het besluit van 15 juni 2021. Hierin heeft het college het bezwaar van [verzoekster] tegen het besluit van 31 december 2020 ongegrond verklaard. In dat besluit heeft het college een last onder dwangsom opgelegd vanwege het zonder omgevingsvergunning aanwezig zijn van een chalet op het perceel [locatie] in Giethoorn.
Toetsingskader
2. Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
[…]"
2.1. Het bijzondere rechtsmiddel van herziening is niet bedoeld om een geschil waarin is beslist, naar aanleiding van de uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1209. Is sprake van nieuwe feiten en omstandigheden?
3. [verzoekster] baseert haar verzoek om herziening op de omstandigheid dat het college volgens haar heeft besloten vergelijkbare gevallen als haar chalet te gedogen. Het gaat hierbij om zes percelen in Giethoorn waar sprake zou zijn van illegaal recreatief nachtverblijf. [verzoekster] stelt dat zij na 8 december 2021 met dit voornemen van de raad bekend is geworden en dit eerder ook niet had kunnen weten. Volgens haar is aannemelijk dat het gedogen al voor 8 december 2021 plaatsvond.
Verder stelt [verzoekster] dat sprake is van een nieuw feit, omdat het college in zijn besluit van 21 april 2022 de aanwezigheid van leidingen voor nutsvoorzieningen niet meer relevant acht om het chalet als "bouwwerk" aan te kunnen merken. Er is volgens [verzoekster] sprake van een gewijzigde argumentatie van het college.
Om deze redenen wordt volgens [verzoekster] voldaan aan de voorwaarden voor een herzieningsverzoek.
3.1. Het college heeft op de zitting aangevoerd dat de reden om in andere gevallen niet handhavend op te treden, is dat er geen vergelijkbare situaties in de gemeente zijn waarin sprake is van een overtreding. Het college vindt zichzelf daarom niet bevoegd om in andere gevallen handhavend op te treden. De Afdeling overweegt dat de door [verzoekster] aangevoerde omstandigheid niet tot een andere uitspraak zou hebben kunnen leiden, omdat, zelfs als zou er in de door [verzoekster] genoemde gevallen sprake zijn van een overtreding, dit er niet toe zou leiden dat de Afdeling van oordeel is dat het college in het geval van [verzoekster] van handhavend optreden had moeten afzien. Deze omstandigheid voldoet daarom niet aan de voorwaarde onder c van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
Voor zover [verzoekster] stelt dat sprake is van een nieuw feit door de gewijzigde argumentatie van het college, overweegt de Afdeling dat de gewijzigde uitleg van het college in het besluit van 21 april 2022 is gegeven. Dit besluit dateert van na de uitspraak waarvan herziening is gevraagd. Om deze reden kan niet gesproken worden van feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak. Deze omstandigheid voldoet daarom niet aan de voorwaarde onder a van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
Conclusie
4. Daarom is geen sprake van een nieuw feit of nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Daarom moet het verzoek worden afgewezen.
Proceskosten
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Lap
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023
288-1029