202206404/1/R1.
Datum uitspraak: 8 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Amersfoort,
en
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2022 heeft het college de "Definitieve locatieplannen ondergrondse restafvalcontainers 33830 en 33856 in Vathorst" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J. de Buck-Hartman, advocaat in Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A. van Kippersluis en J. van Dijk, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij besluit van 4 oktober 2022 (hierna: bestreden besluit) heeft het college onder meer locatie 33830 aan de Leersumseberg ter hoogte van nummer 37 (hierna: de aangewezen locatie) aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC). [appellant] woont aan de [locatie]. De aangewezen locatie ligt achter de tuin van de woning van [appellant]. [appellant] is het niet eens met de aangewezen locatie en heeft daarom tegen het besluit van 4 oktober 2022 beroep ingesteld.
Toetsingskader
2. Bij de keuze van een locatie voor een ORAC moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de ORAC. Daarnaast zal de Afdeling beoordelen of het college had moeten afzien van aanwijzing van de aangewezen locatie vanwege de aangedragen alternatieve locaties. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.
3. Bij het bepalen van de locatie voor de ORAC heeft het college de randvoorwaarden gehanteerd, zoals neergelegd in bijlage 2 van de "Zienswijzennota Ontwerp locatieplan ondergrondse restafvalcontainers 33830 en 33856 in Vathorst". Deze randvoorwaarden houden in:
"- De afstand bedraagt niet meer dan 150 meter (afstand van ondergrondse container tot perceel). Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden mag hiervan worden afgeweken
- Ca. 100 huishoudens per ondergrondse container
- Draagvlak onder de gebruikers
- Bereikbaarheid locatie voor het ledigingsvoertuig
- Aanwezigheid van de ondergrondse infrastructuur vormt geen belemmering
- Verkeerskundige veilige situatie bij het laden en lossen
- Beheer(s)baarheid van de locatie in de openbare ruimte
- De locatie past esthetisch in de omgeving
- De locaties worden rolstoeltoegankelijk gemaakt."
Het college heeft toegelicht dat bij de maximale afstand wordt bedoeld, een hemelsbrede afstand. Dit volgt uit artikel 10, vierde lid, van de Afvalstoffenverordening Gemeente Amersfoort 2021.
Intrekken beroepsgrond
4. [appellant] heeft op de zitting de beroepsgrond over de hemelsbrede afstand ingetrokken.
Geschiktheid van de locatie
5. [appellant] betoogt dat de aangewezen locatie niet geschikt is voor een ORAC omdat hij hiervan ernstige hinder ondervindt. Hij wijst erop dat de aangewezen locatie op slechts 3,5 m afstand van zijn achtertuin ligt. Hij stelt verder dat de erfomheining van zijn tuin verplicht laag is uitgevoerd, met het idee dat het daarachterliggende park als verlengstuk van zijn tuin werkt. Hierdoor heeft hij direct zicht op de ORAC. Bovendien hecht hij veel waarde aan het wonen in een groene parkachtige omgeving. Verder stelt [appellant] dat de ORAC de hele dag in de volle zon staat en hierdoor stankoverlast veroorzaakt. Hierdoor kan hij op warme dagen niet in zijn tuin zitten. Ook stelt [appellant] dat de geur tot gevolg heeft dat de ORAC ongedierte aantrekt, waar hij overlast van ondervindt. Ook stelt hij, onder verwijzing naar foto’s, dat tijdens het legen van de container de vrachtwagen het zicht voor overstekende fietsers blokkeert.
5.1. Het college heeft naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende gemotiveerd dat de locatie geschikt is ten aanzien van de door [appellant] gestelde hinder. Hiertoe overweegt de Afdeling dat het college onvoldoende is ingegaan op de specifieke omstandigheden op de aangewezen locatie en bovendien niet inzichtelijk heeft gemaakt op welke manier de belangen van [appellant] zijn betrokken bij de totstandkoming van het bestreden besluit. De Afdeling acht in dit kader van belang dat de ORAC zich bevindt op 3,5 m afstand tot de achtertuin van [appellant] en de ORAC op heldere dagen voor een groot deel van de dag in de zon staat.
Het betoog slaagt.
5.2. Het voorgaande betekent dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de bestreden locatie geschikt is voor plaatsing van een ORAC en dat het college het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid. Met het oog op een nieuw te nemen besluit en in het kader van finale geschilbeslechting, zal de Afdeling ook ingaan op de beroepsgronden die zien op de aanwezigheid van de alternatieve locaties.
Alternatieve locaties
6. [appellant] betoogt dat het college de aangewezen locatie niet heeft mogen aanwijzen, omdat er drie geschiktere alternatieve locaties zijn. Hij wijst op de volgende locaties:
- 1. de locatie aan de Bergenboulevard, tegenover nummer 186,
- 2. de locatie ter hoogte van Leersumseberg nummer 37,
- 3. de locatie aan de andere straatzijde ter hoogte van Leersumseberg nummer 29.
Ten aanzien van alternatieve locatie 1 betoogt [appellant] onder meer dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de geschiktheid van deze locatie. De locatie is volgens [appellant] zo ruim dat de ORAC enkele meters verschoven kan worden in verschillende richtingen, en dat op die manier de aangetroffen ondergrondse infrastructuur kan worden ontweken. Ten aanzien van alternatieve locatie 2 stelt [appellant] dat de ORAC minder overlast zal veroorzaken voor omliggende woningen, omdat de afstand tot het dichtstbijzijnde perceel ongeveer 5,5 m is. Ten aanzien van alternatieve locatie 3 stelt [appellant] dat deze zich op een aanzienlijk grotere afstand tot de omliggende woningen bevindt dan de aangewezen locatie en dat locatie 3 niet zichtbaar is voor omwonenden. Ook stelt [appellant] dat de verkeerssituatie op alternatieve locatie 3 een verbetering is vergeleken met de aangewezen locatie.
6.1. De Afdeling is van oordeel dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd dat de aangedragen alternatieve locatie 1 niet geschikt is voor de plaatsing van een ORAC. Het college heeft namelijk toegelicht dat er bij het graven van testsleuven op alternatieve locatie 1 een tweede riool is aangetroffen dat niet is weergegeven op KLIC-meldingen. Dit riool laat onvoldoende ruimte voor de plaatsing van een ORAC. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan deze toelichting te twijfelen. [appellant] verwijzing naar een KLIC-melding waaruit zou blijken dat het plaatsen van een ORAC wel mogelijk is, treft geen doel. Hij heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat op die KLIC-melding wel een complete weergave van de ondergrondse infrastructuur zichtbaar is.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
6.2. De Afdeling is van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat alternatieve locatie 2 ongeschikt is voor de plaatsing van een ORAC. In de randvoorwaarden is bepaald dat de locatie voor een ORAC esthetisch in de omgeving moet passen. Het college heeft toegelicht dat locatie 2 niet aan deze randvoorwaarde voldoet omdat deze in het directe vooraanzicht ligt van een woning. Daarbij acht het college ook de afstand tot de woning van belang. Naar het oordeel van de Afdeling mocht het college zich onder de gegeven omstandigheden op dit standpunt stellen.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
6.3. De Afdeling is van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat alternatieve locatie 3 niet een geschiktere locatie is dan de aangewezen locatie. Locatie 3 ligt op aanmerkelijk grotere afstand van woningen dan de aangewezen locatie en leidt naar het zich laat aanzien ook tot minder potentiële conflictsituaties bij het legen van de container, omdat deze - anders dan de aangewezen locatie - niet bij een kruisend fietspad ligt. Volgens het college leidt het aanwijzen van locatie 3 voor een deel van de huishoudens, met name die ter hoogte van de kruising Bergenboulevard en Laakboulevard, tot een overschrijding van de in de randvoorwaarden neergelegde maximale afstand van 150 m. Echter, gezien de ter zitting getoonde kaart liggen er voor die huishoudens andere ORAC’s binnen een hemelsbrede afstand van 150 m. Het college heeft in dit kader niet aannemelijk gemaakt dat het niet mogelijk zou zijn om die huishoudens aan te sluiten op die andere nabijgelegen ORAC’s. Daarbij betrekt de Afdeling dat het om een klein aantal huishoudens gaat dat aangesloten zou moeten worden op een andere locatie. Voor zover het college heeft gesteld dat door het aanwijzen van alternatieve locatie 3 de loopafstand voor een aantal huishoudens wordt vergroot, overweegt de Afdeling dat gezien de randvoorwaarden de hemelsbrede afstand bepalend is bij het aanwijzen van een locatie en niet de loopafstand en dat het slechts om een beperkte extra loopafstand gaat. Het college heeft naar het oordeel van de Afdeling ook niet bezien of in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van de randvoorwaarde die het mogelijk overschrijden van de maximale afstand zouden rechtvaardigen.
Het betoog slaagt.
Conclusie
7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort van 4 oktober 2022, kenmerk 1687315, voor zover dit ziet op locatie 33830;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouder van Amersfoort tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.716,19, waarvan een bedrag groot € 1.674,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Montagne
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023
374-1082