ECLI:NL:RVS:2023:4143

Raad van State

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
202300007/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor huisvesting na scheiding

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 8 november 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De aanvraag werd afgewezen op 3 december 2021, omdat [appellante] na zijn scheiding geen zelfstandige woonruimte kon vinden en op dat moment bij een kennis in Den Haag verbleef. Inmiddels woont hij in een caravan en stelt hij dat zijn huidige woonsituatie hem belemmert in het ontvangen van zijn kinderen en leidt tot psychische klachten.

Het college heeft de afwijzing van de urgentieverklaring gehandhaafd op basis van meerdere weigeringsgronden uit de Huisvestingsverordening Den Haag 2019. Het college stelde dat [appellante] niet voldeed aan de voorwaarden voor urgentie, waaronder het niet hebben van adequate woonruimte en het niet langer dan twee jaar ingeschreven staan in de basisregistratie personen van een van de gemeenten in de regio Haaglanden. Bovendien was er volgens het college geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen.

De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarop hij hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 24 oktober 2023 heeft [appellante] zijn standpunten toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de gronden van [appellante] beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht oordeelde dat er geen strijd was met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

202300007/1/A2.
Datum uitspraak: 8 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 november 2022 in zaak nr. 22/1134 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2021 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 4 februari 2022 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 november 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 24 oktober 2023, waar [appellante], bijgestaan door mr. A. Doğan, advocaat te Den Haag, en vergezeld door A. Doğan, tolk, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Bakker, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellante] heeft na zijn scheiding geen zelfstandige woonruimte kunnen vinden. Hij woonde op het moment van zijn aanvraag in bij een kennis in Den Haag. Inmiddels woont hij in een caravan. Hij stelt dat hij door zijn huidige woonsituatie zijn kinderen niet kan ontvangen en psychische klachten heeft.
2.       Het college heeft bij het besluit van 4 februari 2022 de afwijzing van de aanvraag om een urgentieverklaring gehandhaafd op grond van de algemene weigeringsgronden in artikel 4:5, aanhef en onder b, f, l en n, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019, zoals die zijn uitgewerkt in Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019. Volgens het college volgt uit die regelgeving dat [appellante] om meerdere redenen geen urgent huisvestingsprobleem heeft. Ook is [appellante] in Den Haag komen wonen zonder te zorgen voor adequate woonruimte en staat hij niet al ten minste twee jaar voorafgaand aan zijn aanvraag ingeschreven in de basisregistratie personen van een van de gemeenten in de regio Haaglanden. Verder heeft het college uitgelegd dat, omdat de aanvraag is afgewezen op meerdere algemene weigeringsgronden, geen advies aan de GGD hoefde te worden gevraagd. Het college heeft geen aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidsclausule uit artikel 7:3 van de Huisvestingsverordening.
3.       [appellante] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en met het oordeel dat het college geen aanleiding heeft hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen.
3.1.    De gronden die [appellante] hierover aanvoert zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5 en 6 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan nog toe dat zij kennis heeft genomen van de in hoger beroep overgelegde brief van De Waag, waar [appellante] onder behandeling is. In die brief staat onder meer dat [appellante] verdriet heeft omdat hij zijn kinderen sinds zijn scheiding niet meer ziet. De Afdeling begrijpt goed dat dit een weerslag heeft op de psychische gezondheid van [appellante]. Op de zitting heeft hij toegelicht dat hij zijn kinderen niet in de caravan wil ontvangen omdat hij niet wil dat zijn kinderen hem in deze toestand zien. De Afdeling begrijpt dat dit moeilijk is voor [appellante], maar dit is, zoals ook het college heeft gezegd, geen reden voor toepassing van de hardheidsclausule.
De gronden slagen niet.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. de Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023
154-1064