202300968/1/A2.
Datum uitspraak: 8 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 februari 2023 in zaak nr. 22/2898 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond (hierna: SUWR).
Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2022 heeft de SUWR de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 16 juni 2022 heeft de SUWR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 februari 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 19 oktober 2023, waar [appellant], en de SUWR, vertegenwoordigd door mr. R. Duivenvoorde, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft veel medische problemen op lichamelijk en psychisch gebied en lijdt onder meer aan tinnitus. Hij heeft hierdoor een verhoogde gevoeligheid voor lawaai en stress. De SUWR heeft een eerdere aanvraag om een urgentieverklaring ingewilligd bij besluit van 28 juli 2021. [appellant] heeft toen een woning op de begane grond betrokken aan de [locatie] te Rotterdam.
2. [appellant] stelt dat zijn medische problemen door het lawaai in de woning zijn verslechterd. Daarom heeft hij opnieuw een urgentieverklaring aangevraagd op de urgentiegrond ‘medische noodzaak’. De SUWR heeft aanvraag afgewezen op grond van artikel 2.3, derde lid, en artikel 5.1, aanhef en onder b, van Bijlage 1 van de Verordening Woonruimtebemiddeling Rotterdam 2020. Volgens het college heeft de medische problematiek van [appellant] niet tot gevolg dat de huidige zelfstandige woonruimte in ernstige mate duurzaam ongeschikt is voor bewoning door hem. Daarbij heeft het college het advies van een arts van het team Sociaal Medische Advisering (hierna: SMA) van 4 april 2022 betrokken. Bij het verweer heeft het college nog een tweede SMA-advies van 19 juli 2022 overgelegd. Het college heeft geen aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidsclausule.
3. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5.1 tot en met 6 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan nog toe dat zij alle door [appellant] overgelegde stukken heeft gezien en begrijpt dat [appellant] hiermee heeft willen laten zien dat zijn gevoeligheid voor lawaai ook verhoogd wordt door de vele andere medische klachten en zorgen die hij heeft. [appellant] heeft op de zitting ook verklaard dat hij in behandeling is bij een psychiater. De Afdeling overweegt dat ook dat gegeven niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank omdat de rechtbank heeft benadrukt dat in de brief van 19 juli 2022 van de arts van het SMA staat dat eerst intensievere psychische behandeling in de tweede lijn dient plaats te vinden en dat afhankelijk van de bevindingen van die behandelaar en het behandelresultaat in de toekomst alsnog urgentie overwogen kan worden.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023
154-1064