ECLI:NL:RVS:2023:4130

Raad van State

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
202301887/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor woning door college van burgemeester en wethouders Den Haag

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De aanvraag werd afgewezen op 10 mei 2021, omdat [appellant] met haar (toenmalige) vriend en dochtertje in een kamer van 10 m2 in de woning van haar ouders woonde. Op het moment van de aanvraag was hun dochtertje acht maanden oud en was [appellant] zwanger van een tweeling. Het college oordeelde dat de huisvesting ongeschikt was en dat het huis van haar ouders onhygiënisch was, maar dat de omstandigheden van [appellant] niet voldoende waren om een urgentieverklaring te rechtvaardigen. Tijdens de bezwaarprocedure is de tweeling geboren en is de relatie met haar vriend beëindigd.

Het college handhaafde de afwijzing op 16 december 2021, verwijzend naar de algemene weigeringsgronden in de Huisvestingsverordening Den Haag 2019. Het college stelde dat [appellant] niet beschikte over een zelfstandige woonruimte en dat haar huisvestingsprobleem te voorzien was, aangezien er drie kinderen zijn geboren terwijl haar huisvesting daarvoor ongeschikt was. Ook werd opgemerkt dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat zij geen kamer of studio kon huren en dat zij niet had onderbouwd dat zij behandeld werd voor haar psychische klachten.

De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond op 1 februari 2023. In hoger beroep herhaalde [appellant] grotendeels de gronden die zij eerder had aangevoerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd opgemerkt dat de omstandigheden van [appellant] niet voldoende waren om een uitzondering te maken op de regels van de Huisvestingsverordening. De Afdeling oordeelde dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden en bevestigde de eerdere uitspraak.

Uitspraak

202301887/1/A2.
Datum uitspraak: 8 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 februari 2023 in zaak nr. 22/666 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2021 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 16 december 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 februari 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 24 oktober 2023, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S.J.C. Hocks, is verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] heeft een urgentieverklaring aangevraagd omdat zij met haar (toenmalige) vriend en dochtertje in een kamer van 10 m2 in de eengezinswoning van haar ouders woonde. Op het moment van de aanvraag was hun dochtertje acht maanden oud en was [appellant] zwanger van een tweeling. Volgens de toelichting bij haar aanvraag is het huis van haar ouders onhygiënisch en heeft zowel haar moeder als zijzelf psychische problemen. Tijdens de bezwaarprocedure is de tweeling geboren en de relatie met haar vriend beëindigd.
2.       Het college heeft bij het besluit 16 december 2021 de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd op grond van de algemene weigeringsgronden in artikel 4:5, aanhef en onder b, c, d en l, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019, zoals die zijn uitgewerkt in de Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019. Het college heeft in aanmerking genomen dat [appellant] niet beschikt over een zelfstandige woonruimte. Veder was haar huisvestingsprobleem volgens het college te voorkomen of te voorzien omdat er drie kinderen zijn geboren terwijl haar huisvesting daarvoor ongeschikt was. Ook heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat zij geen kamer of studio zou kunnen huren en heeft zij niet onderbouwd dat zij wordt behandeld voor haar psychische klachten. Het college heeft geen aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidsclausule. Gelet hierop heeft het college het niet nodig geacht advies aan de GGD te vragen.
3.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 4 tot en met 8 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan nog toe dat, zoals het college in de schriftelijke uiteenzetting heeft toegelicht, [appellant] geen verwijten worden gemaakt over haar omstandigheden, maar dat er in de Huisvestingsverordening bewust voor is gekozen om die omstandigheden met de algemene weigeringsgronden uit te sluiten van een urgentieverklaring. Verder zijn haar omstandigheden in het kader van de hardheidsclausule in samenhang bezien. De Afdeling neemt verder in aanmerking dat het college er op de zitting op heeft gewezen dat [appellant] alleen reageert op (eengezins)woningen in Den Haag en dat zij meer kans zou maken op een woning als zij ook reageert op andere woningen in de regio.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. de Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023
154-1064