202202429/2/R1.
Datum uitspraak: 8 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Wissenkerke, gemeente Noord-Beveland,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 24 maart 2022 in zaken nrs. 22/306 en 21/3176 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3213, heeft de Afdeling het college opgedragen het geconstateerde gebrek in het besluit van 8 juli 2021, kenmerk D21.260304, te herstellen. Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen acht weken na verzending daarvan het onder 8.7 omschreven gebrek in het besluit van 8 juli 2021 te herstellen.
2. Het college heeft verzocht om verlenging van deze termijn. De Afdeling heeft dit verzoek afgewezen bij brief van 12 oktober 2023.
Vernietiging
3. Op grond van artikel 8:51a, tweede lid, van de Awb, verplichtte de tussenuitspraak het college ertoe het gebrek te herstellen binnen de daartoe gestelde termijn. De in de tussenuitspraak opgenomen hersteltermijn is ongebruikt verstreken, zodat het college niet heeft voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak. Het gebrek in het besluit van 8 juli 2021 is dus niet hersteld.
4. Gezien de tussenuitspraak onder 8.7 heeft het college het besluit van 8 juli 2021 vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling zal daarom de uitspraak van de rechtbank vernietigen, voor zover daarbij het beroep ongegrond is verklaard.
5. Zoals de rechtbank zou moeten doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en het besluit van 8 juli 2021 vernietigen.
Opdracht
6. [appellant] heeft de Afdeling verzocht om te bepalen dat in het pand geen arbeidsmigranten mogen worden gehuisvest. De Afdeling zal dat niet doen. Zoals onder 8.7 van de tussenuitspraak is overwogen, is het aan het college om het belang van [appellant] bij honorering van het opgewekte vertrouwen tegen het algemeen belang en de belangen van derden, zoals MAS Invest, af te wegen. Als het college die belangenafweging heeft gemaakt, kan de Afdeling als bestuursrechter die belangenafweging toetsen. Maar de bestuursrechter heeft niet de bevoegdheid die belangenafweging zelf te maken.
De Afdeling zal het college wel opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [appellant] met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
7. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling ook aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.
Proceskosten
8. Het college moet de proceskosten van [appellant] vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 maart 2022 in zaken nrs. 22/306 en 21/3176, voor zover daarbij het beroep van [appellant] ongegrond is verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland van 8 juli 2021, kenmerk D21.260304;
V. draagt het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland op om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 53,59;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 455,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Driel Kluit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023
703