ECLI:NL:RVS:2023:4110

Raad van State

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
202305722/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake lasten onder dwangsom opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Boxtel

Op 8 november 2023 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, bestaande uit familieleden wonend in Liempde, zich verzetten tegen lasten onder dwangsom die door het college van burgemeester en wethouders van Boxtel waren opgelegd. Deze lasten waren opgelegd bij besluiten van 11 januari 2022 en handhaafd bij besluiten op bezwaar van 13 juni 2022. De verzoekers hebben hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 juli 2023, waarin hun beroepen ongegrond werden verklaard. In het kader van dit hoger beroep hebben zij verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft op 26 oktober 2023 een openbare zitting gehouden en op basis van de belangenafweging besloten om de lastgeving voor de woningsplitsing ongedaan te maken, maar de last met betrekking tot de bijbehorende bouwwerken op perceel H 707 te handhaven. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de verzoekers, dat ziet op het voorkomen van onomkeerbare gevolgen, zwaarder weegt dan het belang van het college bij onmiddellijke uitvoering van de last. Dit betekent dat de verzoekers voor de uitspraak in de bodemzaak geen bijbehorende bouwwerken hoeven te slopen of te verkleinen. Het college is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekers, die in totaal € 1.723,39 bedragen, inclusief griffierecht van € 274,00.

Uitspraak

202305722/2/R2.
Datum uitspraak: 8 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te Liempde, gemeente Boxtel,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-­Brabant van 10 juli 2023 in zaak nrs. 22/1550 22/1551 en 22/1663 in het geding tussen:
en
het college van burgemeester en wethouders van Boxtel.
Openbare zitting gehouden op 26 oktober 2023 om 10:00 uur.
Tegenwoordig:
staatsraad mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter
griffier mr. F. Nales.
Verschenen:
[verzoeker], [verzoeker A], [verzoeker B] en [verzoeker C],
bijgestaan door mr. K.W.H. Albert, advocaat te ‘s-Hertogenbosch;
Het college van burgemeester en wethouders van Boxtel, vertegenwoordigd door mr. J.M. van der Heijden en mr. I.J.M. van Tiem.
Beslissing:
De voorzieningenrechter:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel, van 25 oktober 2023, met als onderwerp: "gewijzigde lastgeving [locatie 1] Liempde", voor zover dat niet is ingetrokken;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Boxtel tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.723,39, waarvan een bedrag van € 1.674,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Boxtel aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Overwegingen:
Inleiding
Bij twee afzonderlijke besluiten van 11 januari 2022 heeft het college aan familie [verzoeker] respectievelijk aan [verzoeker B] en [verzoeker C] lasten onder dwangsom opgelegd.
Deze besluiten zijn bij twee afzonderlijke besluiten op bezwaar van 13 juni 2022 gehandhaafd, onder aanvulling van de motivering.
[verzoeker] en [verzoeker A] ([locatie 2] te Liempde) dienen de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, en artikel 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) te beëindigen, door de woningsplitsing tussen [locatie 1] en [locatie 2] te Liempde ongedaan te maken en alle op de percelen 677 en 706 aanwezige bijbehorende bebouwing te verwijderen en verwijderd te houden, met uitzondering van de op bijlage 1 bij het besluit opgenomen bouwwerk B en de verplaatsbare mantelzorgunit.
[verzoeker] en [verzoeker C] ([locatie 1]) dienen de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, en artikel 2.3 van de Wabo te beëindigen, door de woningsplitsing tussen [locatie 1] en [locatie 2] te Liempde ongedaan te maken en alle op het perceel 707 aanwezige bijbehorende bebouwing te verwijderen en verwijderd te houden, met uitzondering van de op bijlage 1 bij het besluit opgenomen bouwwerk A en de verplaatsbare mantelzorgunit. Voor bouwwerk A geldt dat dit terug moet worden gebracht naar een lengte van maximaal 18,54 m en breedte van 9,04 m.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 10 juli 2023 de door [verzoeker] en anderen daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard en de opgelegde lasten onder dwangsom, voor zover zij betrekking hebben op de woningsplitsing en de overschrijding van de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen, geschorst tot twaalf weken na verzending van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker] en anderen hoger beroep ingesteld. Tevens hebben zij verzocht om een voorlopige voorziening.
Het college heeft de begunstigingstermijn verlengd tot 17 november 2023.
Bij een eerste besluit van 25 oktober 2023, met als onderwerp "gewijzigde lastgeving [locatie 2]", heeft de aan familie [verzoeker] opgelegde last onder dwangsom herroepen en geheel ingetrokken en het aan hen gerichte besluit op bezwaar gewijzigd.
Het college heeft bij een tweede besluit van 25 oktober 2023, met als onderwerp "gewijzigde lastgeving [locatie 1]", het aan [verzoeker] en [verzoeker C] gerichte besluit van 11 januari 2022, gedeeltelijk ingetrokken en het aan hen gerichte besluit op bezwaar gedeeltelijk gewijzigd. Het college heeft de begunstigingstermijn verlengd tot 1 december 2023.
Beoordeling van het verzoek
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
De voorzieningenrechter stelt vast dat door de besluiten van 25 oktober 2023 niet langer aan [verzoeker] en anderen de last wordt opgelegd om de woningsplitsing ongedaan te maken. Uitsluitend wordt nog de aan [verzoeker] en [verzoeker C] opgelegde last, voor zover deze ziet op de bijbehorende bouwwerken op het perceel H 707, gehandhaafd. Dit onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000 per week met een maximum van € 45.000.
In dit besluit is vermeld dat op het achtererfgebied van het perceel H 707 een oppervlakte van maximaal 150 m² aan bijgebouwen is toegestaan en dat alle aanwezige bijbehorende bouwwerken op het perceel moet worden verwijderd, met uitzondering van de verplaatsbare mantelzorgunit en bouwwerk A. Bouwwerk A moet worden teruggebracht naar een lengte van maximaal 18,54 m en een breedte van 9,04, overeenkomstig de bij besluit van 7 december 1972 verleende bouwvergunning.
[verzoeker] en anderen willen met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening voorkomen dat zich onomkeerbare gevolgen gaan voordoen. In het bijzonder willen zij voorkomen dat zij vooruitlopend op de behandeling van de bodemzaak een deel van bouwwerk A moeten slopen. Zij betogen dat zij ervan mochten uitgaan dat niet handhavend zou worden opgetreden, omdat bouwwerk A al 50 jaar in dezelfde omvang aanwezig is en omdat er meerdere momenten waren waarop het college kennis had kunnen nemen van de huidige omvang van bouwwerk A. Verder betogen zij dat het college melding had moeten maken van de mogelijkheid om via een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, neergelegd in artikel 27.4.6 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 2011", het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen bij een burgerwoning te vergroten.
De voorzieningenrechter overweegt dat de vraag of [verzoeker] en anderen ervan uit hadden mogen gaan dat het college niet handhavend zou gaan optreden, een principiële vraag betreft. Voor de beantwoording van die vraag leent de onderhavige voorlopige voorzieningenprocedure zich niet goed. De voorzieningenrechter zal dan ook uitsluitend op basis van een belangenafweging het verzoek beoordelen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt in dit geval het belang van [verzoeker] en anderen, dat ziet op het niet hoeven verwijderen van de teveel aanwezige bijbehorende bouwwerken op het perceel [locatie 1] Liempde, zwaarder dan het belang van het college dat ziet op een onmiddellijke uitvoering van de last. Niet is gebleken dat de belangen van het college bij het voldoen aan de last zodanig dringend zijn dat de behandeling van de bodemzaak ter zitting niet kan worden afgewacht. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter ook dat de diegene die heeft verzocht om handhaving, beperkt zicht heeft op de bijgebouwen, die zijn gelegen in het achtererfgebied, en geen zicht heeft op het deel van bouwwerk A dat moet worden afgebroken en dat [verzoeker] en anderen naar voren hebben gebracht dat bouwwerk A al 50 jaar in dezelfde omvang aanwezig is.
Dit betekent dat [verzoeker] en [verzoeker C] voor de uitspraak in de bodemzaak geen bijbehorende bouwwerken op het erf van [locatie 1] hoeven te slopen of verkleinen.
Het college wordt tot vergoeding van de proceskosten veroordeeld.
De Afdeling streeft ernaar om alle hoger beroepen over het perceel [locatie 1] en [locatie 2] gezamenlijk te behandelen.
w.g. Steendijk
voorzieningenrechter
w.g. Nales
griffier
680