202204980/1/R1.
Datum uitspraak: 1 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Utrecht,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2021 heeft het college onder meer de locatie ter hoogte van de Jacob van Ruisdaelstraat hoek Hobbemastraat te Utrecht (locatie 5.75) aangewezen voor het plaatsen van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC).
Bij besluit van 8 juni 2022 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2023, waar [appellant], via een videoverbinding vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door C. Ligthart en R.P. Klaasen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het college heeft met het aanwijzingsbesluit van 23 juni 2021 een locatie ter hoogte van de Jacob van Ruisdaelstraat, hoek Hobbemastraat, in Utrecht aangewezen voor het plaatsen van een ORAC. Deze locatie wordt in het besluit aangeduid als locatie 5.75 (hierna: aangewezen locatie). In het besluit op bezwaar van 8 juni 2022 (hierna: bestreden besluit) is de aanwijzing van de locatie in stand gelaten. [appellant] woont op de [locatie], tegenover de aangewezen locatie. [appellant] kan zich niet verenigen met de aangewezen locatie, met name vanwege de door hem gestelde gevolgen voor de verkeersveiligheid.
Beoordelingskader
2. Bij de keuze van een locatie voor een ORAC moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de ORAC.
3. Bij het aanwijzen van locaties voor ORAC’s hanteert het college een aantal richtlijnen. In het bestreden besluit heeft het college de volgende richtlijnen vermeld:
"- De ondergrondse container is goed bereikbaar voor het inzamelvoertuig;
- De ondergrondse container past logisch in het inrichtingsplan;
- De ondergrondse container mag niet hoger zijn dan 1,5 meter.
- Verkeer en voetgangers worden niet belemmerd;
- De ondergrondse container is goed bereikbaar voor alle woningen;
- De loopafstand is vrijgegeven. De streefafstand is 125 meter;
- De afstand tot de erfgrens bedraagt minimaal 2 meter;
- De afstand van de ondergrondse container tot de gevel van de woning bedraagt 3 meter. Van deze regel kan worden afgeweken indien het een dichte muur betreft, in dat geval kan de afstand minimaal 2 meter zijn.
- Bij voorkeur wordt een ondergrondse container niet geplaatst aan de zuidwestkant van tuinen waar een terras is aangelegd. In Nederland komt de wind vaak uit de zuidwestelijke richting. Een container aan de zuidwestkant kan dan stankoverlast veroorzaken."
Beroepsgronden
Geschiktheid van de locatie
4. [appellant] betoogt dat een ORAC op de aangewezen locatie niet geschikt is, omdat het aanwijzen van de locatie een verkeersonveilige situatie creëert. [appellant] voert aan dat de aangewezen locatie in strijd is met de op de gemeentewebsite vermelde voorwaarden voor het plaatsen van een ORAC, omdat daarin de wens is uitgesproken om geen containers bij kruispunten te plaatsen. Anders dan wat door de verkeersdeskundige van het college wordt gesteld, ligt de aangewezen locatie volgens [appellant] in een drukke straat en nabij een onoverzichtelijke T-splitsing. [appellant] wijst erop dat dit heeft geleid tot meldingen en klachten. In recente jaren zijn er meerdere schades aan auto’s geweest omdat de bocht amper te nemen is. Ook wijst hij erop dat de afdeling veiligheid van de gemeente Utrecht eerder heeft verklaard dat de T-splitsing tussen de Jacob van Ruisdealstraat en de Hobbemastraat onoverzichtelijk is. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [appellant] een e-mail overgelegd. Verder wijst hij erop dat het college eerder wel begrip heeft getoond voor het feit dat de T-splitsing te druk wordt, omdat de aangewezen locatie als inzamelplaats voor zogenoemde kliko’s en citybins is komen te vervallen. Verder is het volgens [appellant] zorgwekkend dat de bodemplaat van de ORAC op straat wordt geplaatst. Dit verhindert het verkeer om de bocht op de nabijgelegen kruising te nemen. Tot slot stelt hij dat het college in strijd handelt met artikel 24 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (hierna: RVV) en met artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
4.1. De Afdeling is van oordeel dat het college de aangewezen locatie heeft mogen vaststellen binnen de daarvoor geldende richtlijnen. Vaststaat dat de ORAC ligt nabij de T-splitsing tussen de Jacob van Ruisdaelstraat en de Hobbemastraat. De omstandigheid dat op de gemeentewebsite als voorwaarde voor het plaatsen van een ORAC staat dat de gemeente het liefst geen ORAC plaatst bij kruispunten, betekent, mede gelet op het woord ‘liefst’, niet dat er nooit een ORAC in de nabijheid van een kruispunt kan worden geplaatst. Zie ter vergelijking de uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:810, onder 4.1. De Afdeling is verder van oordeel dat het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor zover het de verkeersveiligheid betreft. Voor het plaatsen van de ORAC wordt het trottoir op de T-splitsing uitgebreid. Hierdoor zal het niet meer mogelijk zijn om op de hoek van de T-splitsing te parkeren. De verkeersdeskundige heeft toegelicht dat hierdoor het zicht op de hoek van de T-splitsing zal verbeteren en tot gevolg zal hebben dat de verkeersveiligheid toeneemt. De Afdeling ziet geen reden om aan de juistheid van deze toelichting te twijfelen. Ook ziet de Afdeling geen reden om te twijfelen aan de ter zitting door het college gegeven toelichting dat de aanpassing van de hoek de verkeersveiligheid niet negatief beïnvloedt. Daarbij heeft het college van belang kunnen achten dat de aangewezen locatie langs een weg ligt waar de maximale snelheid voor verkeer 30 km/u is en de woonwijk is voorzien van snelheidsremmende drempels en plateaus. Over het betoog van [appellant] dat het aanwijzen van de aangewezen locatie in strijd is met de Wegenverkeerswet 1994 en het RVV, overweegt de Afdeling dat het college de aanvaardbaarheid van de aangewezen locatie uit het oogpunt van de verkeersveiligheid voldoende heeft gemotiveerd en het besluit daarom binnen de geldende randvoorwaarden op grond van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2010 heeft mogen vaststellen. Zie ter vergelijking de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1729, onder 5.1. Het betoog slaagt niet.
Alternatieve locaties
5. [appellant] betoogt dat het college de aangewezen locatie niet heeft mogen aanwijzen, omdat er geschiktere alternatieve locaties zijn. Volgens [appellant] is een locatie op de Jacob van Ruisdaelstraat, tussen de kruisingen met de Hobbemastraat en de Frans Halstraat, een mogelijk alternatief. Hij stelt dat er op dit gedeelte van de straat geen gevaarlijke verkeerssituatie zal kunnen optreden. Daarnaast zou de ORAC op deze locatie voor een blinde muur staan. Ook een andere locatie op de Jacob van Ruisdaelstraat, schuin tegenover de eerstgenoemde alternatieve locatie richting de Frans Halstraat, is volgens [appellant] een mogelijk alternatief. Ook deze locatie zal volgens hem geen probleem veroorzaken met de verkeersveiligheid en de ORAC zal tegenover een heg staan. [appellant] wijst erop dat de door hem in bezwaar voorgestelde alternatieve locaties niet in het bestreden besluit zijn besproken. Wel worden er twee andere locaties besproken. Daarnaast onderbouwt het college zijn stelling dat de wel door hem onderzochte alternatieve locaties niet mogelijk zijn wegens ondergrondse leidingen en kabels, niet, zo stelt [appellant].
5.1. In overweging 4.1 van deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor het plaatsen van de ORAC. De Afdeling zal beoordelen of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de aangewezen locatie vanwege de aangedragen alternatieve locaties. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.
5.2. De Afdeling is van oordeel dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd en daarom in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). [appellant] heeft in de bezwaarprocedure twee locaties in de Jacob van Ruisdaelstraat aangewezen als mogelijke geschiktere alternatieve locaties voor de ORAC. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat de door [appellant] aangevoerde alternatieve locaties door het college zijn onderzocht. Hierdoor valt niet uit het bestreden besluit op te maken of de alternatieve locaties geschikter zijn dan de aangewezen locatie. Het college heeft dit ter zitting ook erkend.
Het betoog slaagt.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Gelet op het navolgende ziet de Afdeling, in het licht van artikel 8:41a van de Awb, echter aanleiding om te bepalen dat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand zullen worden gelaten.
7. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de door [appellant] aangedragen alternatieve locaties zullen resulteren in een langere loopafstand naar de ORAC voor bewoners aan de zuidkant van de Jacob van Ruisdaelstraat. Het college wil zo veel mogelijk vasthouden aan de streefafstand van 125 m en wenst daar niet van af te wijken. De Afdeling acht dat niet onredelijk en vindt geen aanknopingspunten om aan de juistheid van deze toelichting te twijfelen. De alternatieve locaties zijn dus niet zodanig geschikter dan de aangewezen locatie dat het college daarvoor had moeten kiezen.
Slotoverwegingen
8. De Afdeling laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand. Dit betekent dat het college op de locatie 5.75 een ORAC mag plaatsen.
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 8 juni 2022, kenmerk 9116626;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B, Montagne, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Montagne
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2023
374-1082