202205767/1/R4.
Datum uitspraak: 1 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2022 heeft het college [appellant] een last onder dwangsom opgelegd strekkende tot het beëindigen van overtredingen van de Afvalstoffenverordening 2010 in samenhang gelezen met de Regeling uitvoering Afvalstoffenverordening 2010 Den Haag 2018 (hierna: de Regeling) vanwege het onjuist aanbieden van bedrijfsafval.
Bij besluit van 25 augustus 2022 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen het besluit van 25 augustus 2022 heeft [appellant] beroep ingesteld bij de Afdeling.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is eigenaar en exploitant van het [bedrijf], een winkel aan de [locatie] in Den Haag. Tijdens een controle op 13 mei 2022 heeft een toezichthouder van de gemeente geconstateerd dat een rolcontainer met bedrijfsafval op de [locatie] in Den Haag werd aangeboden en dat de afdekklep van de rolcontainer openstond. Deze container was afkomstig van de winkel van [appellant].
2. Bij besluit van 20 juni 2022 (hierna: het besluit) heeft het college aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd, vanwege het aanbieden van bedrijfsafval in een niet goed gesloten container. De last houdt in dat wanneer wordt vastgesteld dat door [appellant] bedrijfsafval wordt aangeboden in strijd met artikel 14, eerste en tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2010 in samenhang gelezen met artikel 11, onder 4, van de Regeling, hij een dwangsom verbeurt van € 1.000,00 per overtreding, met een maximum van € 3.000,00. De dwangsom kan voor maximaal één constatering per 24 uur worden verbeurd.
Het college heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat op 13 mei 2022 is geconstateerd dat [appellant] zijn bedrijfsafval niet op de juiste wijze ter inzameling heeft aangeboden. Deze bevindingen zijn op 24 mei 2022 neergelegd in het proces-verbaal. Uit de bij het proces-verbaal behorende foto’s blijkt dat de toezichthouder heeft geconstateerd dat de afdekklep van de rolcontainer ongeveer 60 centimeter openstond. Dit kwam door de hoeveelheid afval in de container.
3. De relevante bepalingen uit de Awb, de Afvalstoffenverordening 2010 en de Regeling zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Het beroep
4. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte aan hem de last onder dwangsom heeft opgelegd. Hij voert aan dat derden verantwoordelijk moeten worden gehouden voor het onjuist aanbieden van het afval, omdat deze derden zijn container hebben gebruikt en na gebruik niet hebben afgesloten. Het college heeft hem daarom ten onrechte als overtreder aangemerkt, aldus [appellant].
4.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich in het besluit op bezwaar terecht op het standpunt gesteld dat het op de juiste wijze aanbieden van afval behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de ondernemer. Een ondernemer kan maatregelen treffen om te voorkomen dat derden afval aan de container toevoegen en vervolgens de container niet afsluiten. Bijvoorbeeld door het afval niet eerder aan te bieden dan wanneer het wordt opgehaald en de container direct na de lediging weer binnen te halen, of door een slot op de container te plaatsen dat geopend kan worden met een loper, zodat de ophaaldienst de container kan openen. Dat [appellant] deze maatregelen niet treft, komt naar het oordeel van de Afdeling voor zijn risico. De omstandigheid dat derden de container van [appellant] zouden hebben gebruikt is daarom geen grond voor het oordeel dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kamphorst-Timmer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2023
776-1059
Bijlage - wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:57
1. De bestuursrechter kan bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft indien geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, binnen een door hem gestelde redelijke termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht.
[…]
3. Als de bestuursrechter bepaalt dat het onderzoek of het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft, sluit hij het onderzoek.
Afvalstoffenverordening 2010
Artikel 14
1. Het college kan regels stellen voor het ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst.
2. Het is verboden bedrijfsafvalstoffen ter inzameling aan te bieden in strijd met deze regels.
Regeling uitvoering Afvalstoffenverordening 2010 Den Haag 2018
Artikel 11
Het college stelt op grond van artikel 14, eerste lid, van de verordening de volgende regels:
[…]
4. Het bedrijfsafval moet in goed gesloten containers worden aangeboden.
[…]