ECLI:NL:RVS:2023:4025

Raad van State

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
202107772/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan voor melkveestal en ruwvoeropslag in Schijndel

Op 30 september 2021 heeft de raad van de gemeente Meierijstad het bestemmingsplan "Landelijk gebied, herziening [locatie]" vastgesteld, dat de bouw van een nieuwe melkveestal en drie nieuwe sleufsilo’s voor ruwvoeropslag in Schijndel mogelijk maakt. De milieuvereniging Het Groene Hart Brabant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, omdat zij van mening is dat het bestemmingsplan afbreuk doet aan de natuurwaarden in het gebied en in strijd is met de rechtszekerheid. Het Groene Hart Brabant betoogt dat de functieaanduiding "Specifieke vorm van agrarisch: ruwvoeropslag" verbonden moet worden aan de functieaanduiding "grondgebonden veehouderij". De raad heeft echter gesteld dat deze functieaanduidingen niet aan elkaar verbonden hoeven te worden, omdat de ruimtelijke impact van ruwvoeropslag na bedrijfsbeëindiging kleiner is dan die van een volwaardige veehouderij.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 juni 2023 ter zitting behandeld. De raad heeft een verweerschrift ingediend en Het Groene Hart Brabant heeft een nader stuk ingediend. De Afdeling heeft overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bestemmingsplan geen afbreuk doet aan de gebiedswaarden. De raad heeft daarbij de gebiedswaarden van het landschapsontwikkelingsgebied ’t Woud in acht genomen en geconcludeerd dat de uitbreiding van de veehouderij passend is binnen de omgeving. Het beroep van Het Groene Hart Brabant is ongegrond verklaard, en de raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202107772/1/R2.
Datum uitspraak: 1 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Milieuvereniging het Groene Hart Brabant, gevestigd te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel,
appellante,
en
de raad van de gemeente Meierijstad,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied, herziening [locatie]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft Het Groene Hart Brabant beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Het Groene Hart Brabant heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2023, waar het Groene Hart Brabant, vertegenwoordigd door A.A. van Abeelen, en de raad, vertegenwoordigd door W. Oosten zijn verschenen. Verder is op de zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het bestemmingsplan maakt de bouw van een nieuwe melkveestal en drie nieuwe sleufsilo’s voor ruwvoeropslag aan de [locatie] in Schijndel mogelijk. Het Groene Hart Brabant kan zich niet met de vaststelling van het bestemmingsplan verenigen, omdat de uitbreiding volgens haar afbreuk doet aan de natuurwaarden in het gebied.
Toetsingskader
2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Ingetrokken beroepsgronden
3.       Het Groene Hart Brabant heeft haar beroepsgrond over de functieaanduiding "grondgebonden veehouderij" en de interactie met de plankaart op ruimtelijkeplannen.nl ingetrokken. Ook heeft het Groene Hart Brabant haar beroepsgrond over de plaatsing van het bouwvlak van de twee wooneenheden ingetrokken. De Afdeling gaat daarom niet op die gronden in.
Bestemming van ruwvoeropslag
4.       Het Groene Hart Brabant betoogt dat het bestemmingsplan in strijd is met de rechtszekerheid omdat als de veehouderij ophoudt te bestaan, er dan nog wel de mogelijkheid bestaat voor het opslaan van ruwvoeropslag,  terwijl dit volgens de plantoelichting niet de bedoeling is. Volgens Het Groene Hart Brabant moet de functieaanduiding "Specifieke vorm van agrarisch: ruwvoeropslag" worden verbonden aan de functieaanduiding "grondgebonden veehouderij".
4.1.    De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de functieaanduiding "grondgebonden veehouderij" en de ruwvoeropslag niet verbonden hoeven te worden. De raad heeft namelijk terecht toegelicht dat de ruimtelijke impact van ruwvoeropslag voor derden na bedrijfsbeëindiging kleiner is dan het voeren van een volwaardige veehouderij. Het Groene Hart Brabant heeft verder niet aannemelijk gemaakt waarom ruwvoeropslag niet ruimtelijk aanvaardbaar is indien de veehouderij ophoudt te bestaan. Het betoog slaagt niet.
Afbreuk aan gebiedswaarden
5.       Het Groene Hart Brabant betoogt dat het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening omdat het afbreuk doet aan de gebiedswaarden en dit niet voldoende wordt gecompenseerd. De uitbreiding van de veehouderij doet volgens Het Groene Hart Brabant namelijk afbreuk aan het kleinschalige karakter van de omgeving. Het belang van dit kleinschalige karakter volgt volgens Het Groene Hart Brabant uit het vorige bestemmingsplan.
Het Groene Hart betoogt verder dat het bestemmingsplan een belemmering vormt voor gewenste toekomstige ontwikkelingen en het realiseren van potentiële natuurwaarden. Het Groene Hart wijst in dat verband op de ambities neergelegd in een gebiedsconvenant over het Nationale Landschapspark Het Groene Woud, waaraan de gemeente deelneemt. Ook wijst Het Groene Hart erop dat het plangebied in het Landelijk gebied binnen de aanduiding Groenblauwe mantel van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: IOV) ligt.
Verder schiet het door de raad gehanteerde landschappelijke inpassingsplan volgens Het Groene Hart Brabant tekort in het doelmatig afschermen van het bedrijf. Volgens Het Groene Hart Brabant is voor het afschermen van het bedrijf een minimale plantdiepte van 10 meter vereist.
5.1.    De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het bestemmingsplan geen afbreuk doet aan de gebiedswaarden. Daarbij is de raad terecht uitgegaan van de gebiedswaarden van het landschapsontwikkelingsgebied ’t Woud, beschreven in de ‘Handleiding landschappelijke inpassing’ van de gemeente Schijndel. Volgens die handleiding is landschapsontwikkelingsgebied ’t Woud namelijk een grootschalig, overwegend onbebouwd en agrarisch productielandschap. Het betoog van Het Groene Hart Brabant dat uit het voorgaande bestemmingsplan zou volgen dat het gebied een kleinschalig karakter heeft, klopt niet. Dit stond namelijk niet meer in het vorige plan, maar alleen nog in het bestemmingsplan dat gold tot 23 september 2015.
5.2.    Voor wat betreft de door Het Groene Hart gestelde strijd met de ambities neergelegd in het gebiedsconvenant heeft de raad toegelicht dat deze ambities niet planologisch zijn vertaald in gemeentelijk beleid. Deze ambities zien overigens niet concreet op alleen dit gebied. De raad heeft verder toegelicht dat het óók een ambitie van hem is om bestaande bedrijvigheid toe te laten. Daarbij is het voor de raad met name van belang dat het hier gaat om de doorontwikkeling van een bestaand bedrijf. Verder blijkt uit hoofdstuk 4.3 van de plantoelichting dat de raad rekening heeft gehouden met de ligging van het plangebied binnen de Groenblauwe mantel en dat hij met het bestemmingsplan invulling heeft gegeven aan de daarbij behorende regels uit de IOV. Het Groene Hart heeft niet aangevoerd wat hiermee mis is. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat het Nationale Landschapspark Het Groene Woud en de ligging in de Groenblauwe mantel niet in de weg staan aan de voorziene uitbreiding van de veehouderij.
5.3.    De raad heeft zich in dat licht dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de veehouderij niet aan het zicht onttrokken hoeft te worden en dat het bestemmingsplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Door middel van het voorwaardelijk verplichten van de aanleg van hagen, een bosplantsoen, afgezonderde bomen, boomrijen, knotbomen en een hemelwateropvangvoorziening (wadi) heeft de raad ervoor gezorgd dat de uitbreiding van de veehouderij passend is binnen de omgeving. Een minimale plantdiepte van 10 meter is daarvoor niet nodig. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Het beroep is ongegrond.
7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2023
638-1045