202206422/1/R4.
Datum uitspraak: 1 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2021 heeft het college besloten tot invordering van een volgens het college door [appellante] verbeurde dwangsom van € 1.000,00.
Bij besluit van 24 september 2021 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank heeft het beroep ter behandeling doorgezonden naar de Afdeling.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2023, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Essakkili, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] exploiteert een winkel op het gebied van polyether (schuim) en matrassen aan de [locatie] te Den Haag. Bij besluit van 15 juni 2020 heeft het college [appellante] en haar vennoten een last onder dwangsom opgelegd. Hierin is [appellante] gelast om het bedrijfsafval aan te bieden in overeenstemming met artikel 14 van de Afvalstoffenverordening 2010 (hierna: de Verordening) in samenhang gelezen met artikel 11, eerste en vierde lid, van de Regeling uitvoering Afvalstoffenverordening 2010 Den Haag 2018 (hierna: de Regeling). De hoogte van de dwangsom is vastgesteld op € 1.000,00 per overtreding met een maximum van € 3.000,00. De last onder dwangsom is in rechte onaantastbaar.
Uit het proces-verbaal van bevindingen dat op 13 januari 2021 is opgemaakt (hierna: het proces-verbaal) blijkt dat de toezichthouder op diezelfde datum heeft waargenomen dat de rolcontainer van [appellante] op de openbare weg ter hoogte van [locatie] en de hoek met de Newtonstraat op een laad- en losplaats stond, met daarin verschillende soorten afvalstoffen, waaronder polyether/matras, terwijl de afdekklep openstond. Volgens het college hebben [appellante] en haar vennoten daardoor op 13 januari 2021 een dwangsom van € 1.000,00 verbeurd. Bij besluit van 29 januari 2021 heeft het college besloten tot invordering van dat bedrag over te gaan. [appellante] is het niet eens met dit besluit en heeft om die reden bezwaar gemaakt en beroep ingesteld.
Het beroep
Is de last overtreden?
2. [appellante] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij de last tijdens de controle op 13 januari 2021 heeft overtreden. [appellante] voert daartoe aan dat de winkel ten tijde van de waargenomen overtreding gesloten was wegens een algehele lockdown voor de detailhandel. De webshop Schuimwinkel.nl, die haar activiteiten op dat moment in hetzelfde pand verrichtte, was wel geopend.
[appellante] wijst erop dat op woensdag 13 januari 2021 geen container is aangeboden voor het ophalen van bedrijfsafval. Tweemaal per week komt haar schuimleverancier met een grote vrachtwagen schuim leveren. Om deze schuimblokken naar binnen te rijden, moet daarvoor ruimte worden gemaakt. De rolcontainer wordt op dat moment vaak kort buitengezet om de benodigde ruimte te verschaffen en wordt niet op de openbare weg geplaatst voor het ophalen van bedrijfsafval, aldus [appellante].
2.1. Artikel 14, eerste lid, van de Verordening luidt:
"Het college kan regels stellen voor het ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst."
Artikel 14, tweede lid, luidt:
"Het is verboden bedrijfsafvalstoffen ter inzameling aan te bieden in strijd met deze regels."
Artikel 11, eerste lid, van de Regeling luidt:
"De inzamelmiddelen mogen niet op of aan de openbare weg geplaatst worden anders dan voor onmiddellijke overdracht aan de inzamelaar."
Artikel 11, vierde lid, van de Regeling luidt:
"Het bedrijfsafval moet in goed gesloten containers worden aangeboden."
2.2. Niet in geschil is dat de rolcontainer van [appellante] is.
Tijdens de controle op 13 januari 2021 is door een toezichthouder geconstateerd dat de rolcontainer van [appellante] op de openbare weg stond, met daarin verschillende soorten afvalstoffen, waaronder polyether/matras zonder dat de container goed gesloten was. Op grond van artikel 14, eerste en tweede lid, van de Verordening in samenhang gelezen met artikel 11, eerste lid, van de Regeling mogen inzamelmiddelen niet op of aan de openbare weg worden geplaatst anders dan voor onmiddellijke overdracht aan de inzamelaar. Alleen al door de rolcontainer op de openbare weg te zetten, anders dan voor onmiddellijke overdracht aan de inzamelaar, wordt in strijd gehandeld met deze artikelen en is de last overtreden.
[appellante] heeft op de zitting nader toegelicht dat zij en Schuimwinkel.nl hun activiteiten in en vanuit het winkelpand aan de Beeklaan 190 verrichten en dat beide gebruik maken van de rolcontainer. Vaste handelswijze was dat bij levering van een partij schuim door hun gezamenlijke leverancier de container tijdelijk op de openbare weg werd geplaatst zodat ruimte kon worden gemaakt in het pand voor deze levering. Daarbij liet [appellante] toe dat ook medewerkers van Schuimwinkel.nl de container anders dan voor onmiddellijke overdracht aan de inzamelaar op de openbare weg plaatsten. Ook als het zo zou zijn dat medewerkers van Schuimwinkel.nl de rolcontainer buiten op de openbare weg hebben gezet om ruimte in het winkelpand te maken kan deze overtreding aan [appellante] worden toegerekend omdat zij deze "vaste handelwijze" niet heeft voorkomen of gestopt. Overigens is gebleken dat een van de vennoten van [appellante] tevens bestuurder/enig aandeelhouder is van de holding die de besloten vennootschap Schuimwinkel.nl bestuurt.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] daarmee de last heeft overtreden.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
3. Het beroep is ongegrond.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vermeulen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2023
700-1030