ECLI:NL:RVS:2023:4019
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag voorrangsverklaring op medische gronden door college van burgemeester en wethouders van Papendrecht
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een voorrangsverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Papendrecht. De aanvraag werd afgewezen op 16 januari 2020, omdat [appellant] op dat moment op de derde etage van een flat woonde, die bereikbaar was met een trap en een lift. [appellant] verzocht om de voorrangsverklaring vanwege medische redenen, omdat hij moeite had met traplopen en de lift vaak defect was en te ver van zijn voordeur. Het college handhaafde de afwijzing in een besluit op bezwaar van 12 juni 2020, met verwijzing naar de algemene weigeringsgronden van de Huisvestingsverordening gemeente Papendrecht 2019. Het college stelde dat [appellant] in staat moest worden geacht zijn huisvestingsprobleem zelf op te lossen en dat hij op basis van zijn woonduurpunten zonder voorrangsverklaring in aanmerking kon komen voor een passende woning.
De rechtbank Rotterdam verklaarde in een uitspraak van 6 december 2021 het beroep van [appellant] gegrond, vernietigde het besluit van 12 juni 2020, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. [appellant] ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting heeft geen van de partijen gebruik gemaakt van het recht om gehoord te worden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de gronden van [appellant] in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze grotendeels een herhaling waren van de eerder aangevoerde gronden. De Afdeling oordeelde dat [appellant] niet met nieuwe medische stukken had onderbouwd dat hij niet in staat was om bij de lift te komen of dat traplopen niet mogelijk was vanwege medische beperkingen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.