ECLI:NL:RVS:2023:4019

Raad van State

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
202200448/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voorrangsverklaring op medische gronden door college van burgemeester en wethouders van Papendrecht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een voorrangsverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Papendrecht. De aanvraag werd afgewezen op 16 januari 2020, omdat [appellant] op dat moment op de derde etage van een flat woonde, die bereikbaar was met een trap en een lift. [appellant] verzocht om de voorrangsverklaring vanwege medische redenen, omdat hij moeite had met traplopen en de lift vaak defect was en te ver van zijn voordeur. Het college handhaafde de afwijzing in een besluit op bezwaar van 12 juni 2020, met verwijzing naar de algemene weigeringsgronden van de Huisvestingsverordening gemeente Papendrecht 2019. Het college stelde dat [appellant] in staat moest worden geacht zijn huisvestingsprobleem zelf op te lossen en dat hij op basis van zijn woonduurpunten zonder voorrangsverklaring in aanmerking kon komen voor een passende woning.

De rechtbank Rotterdam verklaarde in een uitspraak van 6 december 2021 het beroep van [appellant] gegrond, vernietigde het besluit van 12 juni 2020, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. [appellant] ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting heeft geen van de partijen gebruik gemaakt van het recht om gehoord te worden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de gronden van [appellant] in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze grotendeels een herhaling waren van de eerder aangevoerde gronden. De Afdeling oordeelde dat [appellant] niet met nieuwe medische stukken had onderbouwd dat hij niet in staat was om bij de lift te komen of dat traplopen niet mogelijk was vanwege medische beperkingen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

202200448/1/A2.
Datum uitspraak: 1 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Papendrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 december 2021 in zaak nr. 20/3675 in het geding tussen:
en
het college van burgemeester en wethouders van Papendrecht (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 16 januari 2020 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een voorrangsverklaring afgewezen.
Bij besluit van 12 juni 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 december 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 juni 2020 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.       [appellant] woonde op het moment van de aanvraag op de derde etage van een flat die bereikbaar is met een trap en een lift. Hij heeft een voorrangsverklaring gevraagd vanwege medische redenen. Daarbij heeft hij toegelicht dat hij wil verhuizen naar een woning op de begane grond omdat hij moeite heeft met traplopen en de lift vaak defect is en te ver van zijn voordeur is.
2.       Het college heeft bij het besluit op bezwaar van 12 juni 2020 de afwijzing van de aanvraag om een urgentieverklaring gehandhaafd op grond van de algemene weigeringsgronden van artikel 2.1.5, aanhef en onder c en onder d, van de Huisvestingsverordening gemeente Papendrecht 2019, zoals die op het moment van de aanvraag luidde. Volgens het college moet [appellant] in staat worden geacht zijn huisvestingsprobleem zelf op te lossen. De problemen met de lift moeten worden opgelost met de wooncorporatie. Verder is het op basis van zijn woonduurpunten voor [appellant] mogelijk om zonder voorrangsverklaring in aanmerking te komen voor een passende woning. Dat blijkt onder meer uit het aantal aangeboden woningen dat [appellant] heeft geweigerd of waarop hij niet heeft gereageerd. Het college heeft geen aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidsclausule.
3.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 4.2 tot en met 4.4 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daar nog aan toe dat [appellant] ook in hoger beroep niet met nadere medische stukken heeft onderbouwd dat hij niet in staat is om vanaf zijn appartement bij de lift te komen en/of dat traplopen op grond van medische beperkingen niet mogelijk is.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2023
154-1064