202305173/2/R3.
Datum uitspraak: 30 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], beiden wonend te Kampen (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te Kampen (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
3. [appellanten sub 3], beiden wonend te Kampen
(hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 3]),
4. [appellanten sub 4, beiden wonend te Kampen (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 4]),
verzoekers,
en
1. het college van burgemeester en wethouders van Kampen,
2. de raad van de gemeente Kampen,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Woonwijken Kampen, 6e herziening Kennedylaan 4" vastgesteld.
Bij besluit van 14 juli 2023 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan BPD Ontwikkeling B.V. voor het bouwen van 52 appartementen en het kappen van 32 bomen op het perceel Kennedylaan 4 in Kampen.
De besluiten zijn met toepassing van de gemeentelijke coördinatieregeling van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt.
[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben tegen de besluiten beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
BPD Ontwikkeling B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 oktober 2023, waar zijn verschenen:
- [appellanten sub 1];
- [appellanten sub 2];
- [appellanten sub 3];
- de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. W.R. Beukhof, P.J. Willemse en R. Jager.
Ook zijn op de zitting als partij gehoord:
- BPD Ontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.S. Haakmeester, advocaat te Baarn;
- Stichting deltaWonen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], ook bijgestaan door mr. J.S. Haakmeester.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding en spoedeisend belang
2. Het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning maken de bouw van een woongebouw ten behoeve van 52 appartementen mogelijk op het perceel Kennedylaan 4 in Kampen. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] wonen in het naastgelegen appartementencomplex Parkstaete. Zij hebben ieder een grotendeels identiek verzoek- en beroepschrift ingediend. In het vervolg van deze uitspraak worden hun betogen om die reden gezamenlijk besproken en worden zij gezamenlijk [appellant sub 1] en anderen genoemd.
3. BPD Ontwikkeling B.V. is - tezamen met deltaWonen - de initiatiefnemer van het project en wenst, mede gelet op de grote vraag naar de nieuw te realiseren koop en (sociale) huurappartementen, zo snel mogelijk te starten met de bouw daarvan en daarmee samenhangend met het kappen van de bomen op het perceel waar de appartementen zijn voorzien. Om die reden is sprake van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Inhoudelijk
4. [appellant sub 1] en anderen vrezen dat de bouw van het nieuwe appartementencomplex vanwege de korte afstand tot het appartementencomplex waarin zij wonen, leidt tot een forse aantasting van hun woon- en leefklimaat. Zij hebben in dit kader gronden naar voren gebracht over onder meer privacy, verkeer, parkeren, geluidhinder en soorten- en gebiedsbescherming. In het kader van de omgevingsvergunning hebben zij specifiek gewezen op het aspect schade van de bouwwerkzaamheden en hebben zij zich gericht tegen de vergunningverlening voor het kappen van de bomen. Verder hebben zij gronden naar voren gebracht over de participatie. [appellant sub 1] en anderen voelen zich als omwonenden niet gehoord in het besluitvormingsproces, waaronder wat betreft de door hen aangedragen alternatieven voor het plan.
5. De voorzieningenrechter wijst erop dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan en het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning vanwege de gecoördineerde voorbereiding bij de Afdeling gezamenlijk ter toetsing voorliggen. In de bodemprocedure zal over deze twee besluiten nader moeten worden geoordeeld. Zolang in de bodemprocedure geen oordeel over de twee besluiten is gegeven, zijn deze besluiten daarmee nog niet in rechte onaantastbaar en is een eventueel gebruik daarvan op eigen risico van de initiatiefnemer, in dit geval BPD Ontwikkeling B.V. In deze procedure over de voorlopige voorziening spitst de voorzieningenrechter zich toe op de betogen die volgens verzoekers betrekking hebben op de onomkeerbare effecten die zich voordoen wanneer vooruitlopend op de bodemprocedure al een aanvang wordt gemaakt met de uitvoering van het bestemmingsplan en de op grond daarvan verleende omgevingsvergunning.
Vellen houtopstand
6. Op de zitting is gebleken dat BPD Ontwikkeling B.V. op korte termijn wenst te starten met het kappen van de bomen op het perceel waar de nieuwe appartementen zijn voorzien. Om onomkeerbare effecten te voorkomen, wensen [appellant sub 1] en anderen dat het besluit van het college tot verlening van de omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen in afwachting van de bodemprocedure wordt geschorst.
[appellant sub 1] en anderen betogen ter onderbouwing daarvan dat in het begin van het besluitvormingsproces aan hen is gepresenteerd dat een groot deel van de bomen in het plangebied, eventueel met extra beschermende maatregelen, behouden kan blijven. Dat uiteindelijk toch is besloten alle bomen in het plangebied te kappen, is voor hen onbegrijpelijk. Naast het feit dat zij als omwonenden niet zijn betrokken bij deze wijziging in de besluitvorming, zijn zij ook van mening dat het kappen van de bomen leidt tot een onaanvaardbare aantasting van hun groene woon- en leefomgeving. Weliswaar zal een deel van de bomen worden herplant, maar dat is volgens hen onvoldoende om hun groene woon- en leefomgeving te herstellen, aldus [appellant sub 1] en anderen.
6.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat hij weliswaar begrip heeft voor de wens van [appellant sub 1] en anderen om meer bij de besluitvorming over de te kappen bomen betrokken te zijn geweest, maar dat dit geen grond vormt die naar verwachting in de bodemprocedure tot vernietiging van de verleende omgevingsvergunning zal leiden. In de wet is namelijk niet vereist dat omwonenden al voor de terinzagelegging van het ontwerpbesluit voor de te kappen bomen bij de besluitvorming daarover worden betrokken. In het ontwerpbesluit was het voornemen opgenomen vergunning te verlenen voor het kappen van de 32 bomen in het plangebied, waarover [appellant sub 1] en anderen zienswijzen naar voren hebben kunnen brengen. In de zienswijzennota is inhoudelijk gereageerd op de zienswijzen die [appellant sub 1] en anderen op dit punt naar voren hebben gebracht. Van een onzorgvuldige voorbereiding van het besluit tot vergunningverlening is in zoverre geen sprake.
6.2. Uit artikel 2.2, eerste lid, onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) volgt dat voor het vellen van houtopstand een omgevingsvergunning is vereist indien dat bij gemeentelijke verordening is bepaald. Een dergelijke vergunningplicht is opgenomen in artikel 4.3.2 van de Algemene plaatselijke verordening Kampen (hierna: APV). Uit artikel 2.18 van de Wabo volgt dat de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de APV.
In artikel 4.3.3A van de APV zijn de weigeringsgronden opgenomen. Dit artikel luidt:
"1. Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning weigeren dan wel voorschriften aan de vergunning verbinden in het belang van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand;
[…]"
6.3. Het is aan het college om te beoordelen of zich een van de weigeringsgronden voordoet die zijn opgenomen in artikel 4.3.3A van de APV. Uit de overwegingen bij de omgevingsvergunning als ook de zienswijzennota blijkt dat het college de in dat artikel vermelde weigeringsgronden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Het college heeft onder verwijzing naar het rapport "Bomen effect analyse" opgesteld door Expedio Arbori op 28 april 2022 (hierna: de bomeneffectanalyse) gesteld dat een deel van de bomen in het plangebied een beperkte kwaliteit en/of levensverwachting heeft en dat de vitale bomen met toekomstverwachting moeten worden gekapt voor de nieuwbouw of alleen kunnen worden gehandhaafd door de bomen drastisch te (blijven) snoeien. Op basis van dit onderzoek is besloten om alle bomen te kappen en nieuwe bomen aan te planten met goede groei en toekomstverwachtingen, zo heeft het college toegelicht. Daarbij heeft het college ook gewezen op de herplantplicht die als voorschrift aan de omgevingsvergunning is verbonden. Die herplantplicht omvat de verplichting dertien bomen te herplanten, waarbij expliciet de boommaat is omschreven. Op grond hiervan bestaat de verplichting bomen met een aanzienlijke omvang te herplanten. In het document "Inrichtingsvoorstel groenstructuur Kampen", die onderdeel uitmaakt van de vergunningstukken, is ingetekend waar deze bomen in het plangebied moeten worden herplant. Het college is van mening dat met deze herplantplicht het groene beeld in het plangebied gehandhaafd blijft.
6.4. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het college onder verwijzing naar de bomeneffectanalyse zijn besluit om vergunning te verlenen voor het kappen van de bomen van een deugdelijke motivering heeft voorzien. Zo blijkt uit hoofdstuk 6 van de bomeneffectanalyse dat een groot deel van de bomen in het plangebied, namelijk 21 stuks, niet te handhaven is. Van de resterende 11 bomen die zijn aangemerkt als te handhaven of te handhaven met maatregelen, blijkt uit bijlage 1 bij de bomeneffectanalyse dat het merendeel van deze bomen is omschreven met een of meer van de volgende eigenschappen: conditie onvoldoende, risicoboom/attentieboom, boom met een toekomstverwachting minder dan 15 jaar en/of alleen te handhaven zijn met aanzienlijke snoeimaatregelen. De keuze van het college om daarom vergunning te verlenen voor het kappen van alle 32 bomen in het plangebied en vervolgens het gebied opnieuw groen in te richten met de opgelegde herplantplicht, acht de voorzieningenrechter voorshands voldoende gemotiveerd. De voorzieningenrechter heeft weliswaar begrip voor de wens van [appellant sub 1] en anderen om het groen naast hun appartementencomplex te behouden, maar de voorzieningenrechter ziet daarin gelet op de bomeneffectanalyse, de ruimte die het college op grond van de APV toekomt en ook de opgelegde verplichting om in omvang forse bomen te herplanten, geen grond om in afwachting van de bodemprocedure tot schorsing van de verleende omgevingsvergunning over te gaan. Dit mede ook in aanmerking genomen de belangen die gemoeid zijn met de start van de realisatie van het nieuwe appartementencomplex.
Beschermde diersoorten
7. [appellant sub 1] en anderen stellen dat zich in het plangebied beschermde diersoorten bevinden. Zij vrezen dat het kappen van de bomen tot gevolg heeft dat de beschermde diersoorten worden verstoord. Zij wijzen hierbij in het bijzonder op de ransuil. De stelling van de raad en het college dat niet is gebleken van een verblijfsplaats voor de ransuil in het plangebied, is volgens [appellant sub 1] en anderen ongeloofwaardig. Zij stellen een of meer ransuilen in het plangebied te hebben gehoord en ook gezien.
7.1. Op dit punt stelt de voorzieningenrechter voorop dat de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) regels bevat over de bescherming van diersoorten. Het is aan de initiatiefnemer om bij de realisatie van het project aan deze wettelijke regels te voldoen. In het kader van het bestemmingsplan staat uitsluitend ter beoordeling of de raad op voorhand had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat. Daarvoor ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding gelet op de natuurtoetsen die zijn verricht. Zo blijkt uit het rapport "Natuurtoets Kennedylaan 4, Kampen" van Ecogroen (hierna: de natuurtoets), welk rapport aan het vastgestelde bestemmingsplan ten grondslag is gelegd, dat zich weliswaar verschillende beschermde diersoorten in het plangebied bevinden en dat bij de realisatie van het plan voor verschillende van deze soorten een ontheffing op grond van de Wnb is vereist, maar die ontheffing is al voor de planvaststelling verleend, zo blijkt uit de stukken die bij de plantoelichting zijn gevoegd.
Hoewel in de natuurtoets staat dat bij de kap van de bomen een jaarrond beschermd nest van de ransuil verloren gaat, heeft de ontheffing hierop echter geen betrekking. De reden hiervoor is dat dit jaarrond beschermde nest inmiddels niet meer in het plangebied is aangetroffen. Dit staat in de door BPD Ontwikkeling B.V. overgelegde rapporten "Activiteitenplan sloop Kennedylaan 4, Kampen" (hierna: het activiteitenplan) en het "Ecologisch werkprotocol sloop en nieuwbouw Kennedylaan 4, Kampen", ook opgesteld door Ecogroen. In het activiteitenplan staat dat tijdens een extra veldbezoek op 12 november 2021 het nest van de ransuil verdwenen bleek te zijn en dat onder de betreffende boom evenals rond andere bomen geen braakballen of veren zijn gevonden. De enkele stelling van [appellant sub 1] en anderen dat zij wel degelijk nog geluiden waarnemen van ransuilen in het plangebied en dat zij in hun woonomgeving ook ransuilen hebben gezien, betekent op zichzelf niet dat er zich nog steeds een of meer jaarrond beschermde nesten van ransuilen in het plangebied bevinden. Bovendien wijst de voorzieningenrechter erop dat het aan de initiatiefnemer, in dit geval BPD Ontwikkeling B.V., is om bij de realisatie van het plan te voldoen aan de Wnb en indien alsnog sprake zou zijn van een jaarrond beschermd nest van de ransuil dat door het plan verloren gaat, hiervoor ontheffing te vragen voordat tot uitvoering van de werkzaamheden wordt overgegaan. Dit is een aparte procedure op grond van de Wnb met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden.
7.2. Het college heeft het soortenbeschermingsregime ook betrokken in het kader van het verlenen van de omgevingsvergunning voor het vellen van de houtopstand, omdat de natuurwaarde van de houtopstand op grond van artikel 4.3.3A van de APV een van de gronden kan zijn om de omgevingsvergunning te weigeren. Onder de natuurwaarde van de houtopstand heeft het college gelet op de overwegingen bij de omgevingsvergunning ook de gevolgen van de bomenkap voor de verblijfplaatsen van beschermde diersoorten begrepen. Gelet op de door Ecogroen opgestelde rapporten en de inmiddels verleende ontheffing heeft het college hierin geen aanleiding gezien de omgevingsvergunning te weigeren. De voorzieningenrechter verwacht dat op dit punt in de bodemprocedure de afweging van het college in stand zal blijven, mede gelet op wat hiervoor onder 7.1 over de rapporten van Ecogroen en de al verleende ontheffing is overwogen.
7.3. De voorzieningenrechter concludeert dat hij ook in de betogen over de beschermde diersoorten geen aanleiding ziet tot schorsing van het bestemmingsplan en de verleende omgevingsvergunning over te gaan.
Schade ten gevolge van de bouwwerkzaamheden
8. [appellant sub 1] en anderen vrezen dat de bouwwerkzaamheden zullen leiden tot schade aan het naastgelegen appartementencomplex waarin zij wonen, omdat dit appartementencomplex vanwege de hoge grondwaterstand niet is gebouwd op heipalen maar op staal. Wanneer bronbemaling wordt toegepast bij de bouw van het nieuwe appartementencomplex, kan schade ontstaan aan de fundering van het appartementencomplex waarin zij wonen, zo betogen [appellant sub 1] en anderen. Dat geldt volgens hen ook voor de trillingen die kunnen ontstaan ten gevolge van heiwerkzaamheden.
8.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat mogelijke schade ten gevolge van de bouwwerkzaamheden in het kader van het bestemmingsplan een uitvoeringsaspect is en om die reden in de bodemprocedure niet tot vernietiging van het bestemmingsplan kan leiden. Dat betekent dat dit in deze voorlopige voorzieningsprocedure ook niet tot schorsing van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan kan leiden.
8.2. Schade aan nabijgelegen bouwwerken zijn wel aspecten die aan de orde zijn bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen, namelijk via het Bouwbesluit 2012 (hierna: Bouwbesluit). De voorzieningenrechter ziet in dit geval op dit punt echter ook geen aanleiding om tot schorsing van de verleende omgevingsvergunning over te gaan. Daarbij wijst de voorzieningenrechter erop dat in artikel 8.6 van het Bouwbesluit is voorgeschreven dat het bemalen van bouwputten en andere tijdelijke ontgravingen ten behoeve van de bouwwerkzaamheden niet mag leiden tot zodanige wijziging van de grondwaterstand dat gevaar kan ontstaan voor de veiligheid van belendingen. Het is aan BPD Ontwikkeling B.V. om hieraan te voldoen. Het college dient bij de vergunningverlening te beoordelen of aannemelijk is dat aan de voorschriften van het Bouwbesluit kan worden voldaan. De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat in dit geval aannemelijk is dat daar, wat betreft het aspect bronbemaling, niet aan kan worden voldaan.
Daarnaast stelt de voorzieningenrechter vast dat het college, ondanks dat daartoe volgens het college geen noodzaak bestond, aan de omgevingsvergunning het voorschrift heeft verbonden dat trillingen welke kunnen voortvloeien uit het toe te passen paalsysteem de grenswaarden welke zijn gesteld in de SBR-richtlijnen ten behoeve van trillingen niet mogen overschrijden. Daarbij is verwezen naar de SBR-trillingsrichtlijnen A, B en C. Dat ondanks dat aan deze trillingsrichtlijnen moet worden voldaan ten gevolge van heiwerkzaamheden toch schade ontstaat aan de fundering van het appartementencomplex waarin [appellant sub 1] en anderen wonen, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk.
In dit kader merkt de voorzieningenrechter ten overvloede nog op dat de vergunninghouder, in dit geval BPD Ontwikkeling B.V., aansprakelijk is voor eventuele schade en dat hij daarom ook maatregelen zal moeten treffen om mogelijke schade te voorkomen.
Overige betogen
9. De overige betogen van [appellant sub 1] en anderen die zien op het besluitvormingsproces en de aspecten privacy, verkeer, parkeren, geluidhinder en gebiedsbescherming, zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen betogen die betrekking hebben op eventuele onomkeerbare gevolgen indien vooruitlopend op de bodemprocedure tot uitvoering van de bestreden besluiten wordt overgegaan. Dit is alleen mogelijk anders wat betreft het aspect gebiedsbescherming in welk kader [appellant sub 1] en anderen zich richten tegen de voor het bestemmingsplan gemaakte stikstofberekeningen. Op dit punt zal naar verwachting in de bodemprocedure echter het zogenoemde relativiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht aan [appellant sub 1] en anderen worden tegengeworpen, wat betekent dat dit punt niet tot een geslaagd beroep kan leiden. Gelet op de afstand van 850 m tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken, maakt dit gebied namelijk geen deel uit van de directe woon- en leefomgeving van [appellant sub 1] en anderen en kunnen zij zich om die reden niet kunnen beroepen op de regels uit de Wnb ter bescherming van dit Natura 2000-gebied.
Wat betreft de betogen die zien op het besluitvormingsproces en de gevolgen van het nieuwe appartementencomplex voor de aspecten privacy, verkeer, parkeren en geluidhinder, geldt dat ondanks dat geen sprake is van onomkeerbare effecten wel aanleiding zou kunnen zijn voor het treffen van een voorlopige voorziening, indien de verwachting bestaat dat deze aspecten in de bodemprocedure tot een vernietiging van de bestreden besluiten zouden kunnen leiden. Daarvoor ziet de voorzieningenrechter voorshands echter geen aanknopingspunten, gelet op onder meer het binnenstedelijk gebied waar de ontwikkeling is mogelijk gemaakt, de al bestaande bouwmogelijkheden in het vorige bestemmingsplan en ook gelet op de overgelegde onderzoeken, waaruit onder meer blijkt dat het plan geen effecten heeft op de parkeerdruk in de omgeving en ook wat betreft het aspect geluidhinder niet leidt tot een overschrijding van de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorzieningenrechter bespreekt deze aspecten in deze uitspraak niet uitgebreider, omdat dat zich naar zijn oordeel niet verhoudt met het karakter van een voorlopige voorziening. Dit ook in aanmerking genomen de omstandigheid dat zolang het plan en de omgevingsvergunning niet in rechte onaantastbaar zijn, BPD Ontwikkeling B.V. daar op eigen risico gebruik van maakt.
Bij het oordeel om niet tot schorsing van de bestreden besluiten over te gaan, heeft de voorzieningenrechter tot slot ook de belangen van BPD Ontwikkeling B.V. en deltaWonen meegewogen om gezien de grote woningbouwopgave zo snel mogelijk met de uitvoering van het project te kunnen starten.
Conclusie
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, worden de verzoeken afgewezen.
11. De raad en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.
w.g. Van Ettekoven
voorzieningenrechter
w.g. Van Zuijlen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2023
810