ECLI:NL:RVS:2023:3978

Raad van State

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
202301580/3/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor appartementen in Veghel

Op 30 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een omgevingsvergunning voor het bouwen van 15 appartementen aan de Zeven Eikenlaan in Veghel. Het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad had op 29 juli 2021 een omgevingsvergunning verleend aan Stichting Area, maar deze vergunning werd betwist door omwonenden, die vreesden voor negatieve gevolgen voor hun woon- en leefklimaat. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde op 27 januari 2023 de beroepen van de omwonenden gegrond en vernietigde de eerdere besluiten van het college. Hierop hebben zowel de omwonenden als Stichting Area hoger beroep ingesteld.

De voorzieningenrechter heeft in deze procedure een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld, waarbij de omwonenden vroegen om schorsing van de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de omwonenden op dat moment zwaarder wogen dan die van Stichting Area, vooral omdat het college nog niet had beslist op een gewijzigde aanvraag van Stichting Area. De voorzieningenrechter heeft de besluiten van het college van 29 juli 2021, 17 maart 2022 en 25 juli 2023 geschorst tot zes weken na de beslissing op de gewijzigde aanvraag. Tevens is het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de omwonenden.

Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die in acht moet worden genomen bij het verlenen van omgevingsvergunningen, vooral wanneer er bezwaren zijn van omwonenden. De uitspraak is een belangrijke stap in de rechtsgang rondom de bouwplannen van Stichting Area en de belangen van de betrokken partijen.

Uitspraak

202301580/3/R2.
Datum uitspraak: 30 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)), hangende het hoger beroep van onder meer:
[verzoeker A] en [verzoekster B] en [verzoeker C] en [verzoekster D] (hierna: [verzoekers]), allen wonend te Veghel, gemeente Meierijstad,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant (hierna: de rechtbank) van 27 januari 2023 in zaken nrs. 22/333, 22/1637, 22/1820 in het geding tussen:
1.       [partij], wonend te Veghel,
2.       [verzoeker A] en [verzoekster B], beiden wonend te Veghel,
3.       [verzoeker C] en [verzoekster D], beiden wonend te Veghel
en
het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2021, hersteld bij besluit van 17 maart 2022 naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 19 november 2021, heeft het college aan Stichting Area een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 15 appartementen aan de Zeven Eikenlaan in Veghel, het maken van een uitweg naar de Zeven Eikenlaan en het verharden van parkeerplaatsen.
Bij besluiten van 6 januari 2022 en 1 juli 2022 heeft het college de door [partij] en [verzoekers] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij einduitspraak van 27 januari 2023 heeft de rechtbank de door [partij] en [verzoekers] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 6 januari 2022 en 1 juli 2022 vernietigd en het besluit van 17 maart 2022, voor zover daarbij een vergunning is verleend voor het aanleggen van de verharding, herroepen. Verder heeft de rechtbank het college opgedragen om binnen 10 weken na de dag van verzending van de uitspraak nieuwe besluiten op de bezwaren te nemen met inachtneming van de uitspraak. Ook heeft de rechtbank de besluiten van 29 juli 2021 en 17 maart 2022 geschorst en bepaald dat die schorsing 6 weken na de dag van bekendmaking van de besluiten op de bezwaren van [partij] en [verzoekers] vervalt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoekers] en Stichting Area hoger beroep ingesteld.
Ook hebben [verzoekers] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[partij] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
[verzoekers] hebben een zienswijze gegeven op het incidenteel hoger beroep van [partij].
Bij besluit van 25 juli 2023 heeft het college opnieuw op de bezwaren van [verzoekers] en [partij] beslist en de door Stichting Area gevraagde omgevingsvergunning opnieuw verleend.
[partij], [verzoekers] en Stichting Area hebben zienswijzen ingediend tegen dit besluit.
Ook hebben [verzoekers] de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoekers] en Stichting Area hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 16 oktober 2023, waar [verzoeker A], [verzoekster B], [verzoeker C] en [verzoekster D], bijgestaan door mr. A.A.P.M. Theunen, advocaat te Veghel, en het college, vertegenwoordigd door J. Maessen, zijn verschenen. Verder is op de zitting Stichting Area, vertegenwoordigd door mr. R.D. van Oevelen en [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2.       Stichting Area heeft op 24 december 2020 een aanvraag ingediend voor de bouw van 15 appartementen op het perceel kadastraal bekend, sectie G, nummer 2399 in Veghel (hierna: het perceel) en het maken van een uitweg naar de Zeven Eikenlaan. Het te realiseren bouwplan bestaat uit een begane grond en drie verdiepingen. Ook worden er 22 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd.
3.       Het college heeft de omgevingsvergunning op 29 juli 2021 aan Stichting Area verleend op grond van de artikelen 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, 2.10 en 2.18 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) en artikel 2:12 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Meierijstad.
4.       [verzoekers] wonen in de directe omgeving van het perceel. Zij zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunning, omdat zij vrezen voor negatieve gevolgen voor hun woon- en leefklimaat.
5.       Ter plaatse gelden de bestemmingsplannen "Koolenkampen - Iepenlaan", "Paraplubestemmingsplan parkeren", "Bebouwde kom, aanvulling 1" en "Harmonisatie van diverse regelingen - laaghangend fruit".
Op grond van het bestemmingsplan "Koolenkampen - Iepenlaan" rusten op het perceel de enkelbestemming "Wonen" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie". De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn op grond van artikel 14.1, aanhef en onder a en i, van de planregels onder meer bestemd voor wonen met daarbij behorende parkeervoorzieningen. Binnen het bouwvlak zijn gestapelde woningen met een maximale bouwhoogte van 14 m en een maximale goothoogte van 10 m toegestaan. De voor "Waarde - Archeologie" aangewezen gronden zijn op grond van artikel 17.1 van de planregels primair bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden te verwachten archeologische waarden.
Toetsingskader
6.       Gelet op artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo dient het college uitsluitend te beoordelen of zich voor de omgevingsvergunning een van de in dat artikel opgenomen weigeringsgronden voordoet. Als dat niet het geval is, moet de omgevingsvergunning worden verleend.
6.1.    De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aangevallen uitspraak en het besluit van 25 juli 2023
7.       De rechtbank heeft in de uitspraak van 27 januari 2023 - kort samengevat - geoordeeld dat er gebreken kleven aan de bij haar bestreden besluiten. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt gerealiseerd om in de benodigde parkeerbehoefte te voorzien. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het college ten onrechte een aanlegvergunning voor de terreinverharding heeft verleend.
De rechtbank heeft daarom de beroepen van onder meer [verzoekers] gegrond verklaard, de besluiten van 6 januari 2022 en 1 juli 2022 vernietigd en het besluit van 17 maart 2022, voor zover daarbij een vergunning is verleend voor het aanleggen van de verharding, herroepen. Daarnaast is het college opgedragen om opnieuw op de bezwaren van onder meer [verzoekers] te beslissen. De rechtbank heeft de besluiten van 29 juli 2021 en 17 maart 2022 geschorst en bepaald dat die schorsing 6 weken na de dag van bekendmaking van de besluiten op de bezwaren vervalt.
Deze uitspraak heeft tot gevolg dat Stichting Area niet langer over een omgevingsvergunning beschikte op grond waarvan zij het appartementengebouw en de uitrit kon realiseren.
7.1.    Bij besluit van 25 juli 2023 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw op de bezwaren van onder meer [verzoekers] beslist en de omgevingsvergunning opnieuw verleend. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
Spoedeisend belang
8.       [verzoekers] verzoeken om schorsing van het besluit van 25 juli 2023 om te voorkomen dat er, in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure, onomkeerbare gevolgen ontstaan doordat gebruik wordt gemaakt van de omgevingsvergunning.
8.1.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat [verzoekers] een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorziening. Stichting Area heeft bij brief van 19 september 2023 en op de zitting aangegeven op korte termijn, maar in elk geval voor het einde van het kalenderjaar 2023, te willen beginnen met de bouw- en funderingswerkzaamheden.
Belangenafweging
9.       [verzoekers] betogen dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen. Hun bezwaren gaan onder meer over welstand, de situering van de vluchttrap van het appartementengebouw, de uitrit van het perceel en de parkeervoorzieningen.
9.1.    De voorzieningenrechter zal aan de hand van  een belangenafweging bepalen of vooruitlopend op de beoordeling in de bodemprocedure een voorlopige voorziening moet worden getroffen.
9.2.    Tegenover het financiële belang van Stichting Area om op korte termijn met de bouw van het appartementengebouw te kunnen beginnen en het maatschappelijke belang om te voorzien in de behoefte aan voldoende sociale huurwoningen, staat het belang van [verzoekers] dat door de bouw geen onomkeerbare gevolgen ontstaan voor hun woon- en leefklimaat.
9.3.    De voorzieningenrechter heeft op de zitting vastgesteld dat de omgevingsvergunning, zoals deze bij besluit van 25 juli 2023 is vergund en in deze procedure voorligt, inmiddels niet meer uitvoerbaar is. Reden hiervoor is dat de voorzieningenrechter van de Afdeling in de uitspraak van 27 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3584 - en met toepassing van artikel 8:86 van de Awb - heeft geoordeeld dat het bergingenblok dat was bestemd voor het onderhavige appartementengebouw aan de Zeven Eikenlaan niet op het aangrenzende perceel aan de Iepenlaan - waar deze bergingen waren voorzien -  kon worden gerealiseerd. Dit betekent dat hiervoor ruimte op het bouwperceel aan de Zeven Eikenlaan moet worden gevonden.
Stichting Area heeft naar aanleiding van deze uitspraak een gewijzigde aanvraag ingediend, waarbij, zoals blijkt uit de brief van 13 oktober 2023, het bouwplan onder meer voorziet in het realiseren van 14 appartementen met bijbehorende bergingen in het gebouw. Ook is de parkeerbehoefte van de ruimtelijke ontwikkeling opnieuw onderzocht.
Het college heeft op de zitting aangegeven dat het op korte termijn op deze gewijzigde aanvraag zal beslissen. Omdat de situatie op het perceel wijzigt door het nieuwe bouwplan, moeten volgens het college de gevolgen voor het parkeren opnieuw worden beoordeeld. Daarnaast moet het gewijzigde bouwplan aan de welstandscommissie worden voorgelegd. De voorgevel van het gebouw verandert namelijk omdat de bergingen in het aangepaste bouwplan in het gebouw op de begane grond zijn voorzien.
9.4.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangen van [verzoekers] op dit moment zwaarder wegen dan het belang van Stichting Area, nu het college nog niet op de gewijzigde aanvraag heeft beslist.
Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat de belangrijkste bezwaren van [verzoekers] gaan over de parkeervoorzieningen en de welstand, terwijl de besluitvorming hierover volgens het college doorslaggevend is voor de vraag of vergunning voor het aangepaste bouwplan kan worden verleend. Ook hebben [verzoekers] aangegeven dat de besluitvorming van belang is om zekerheid te krijgen dat de vluchttrap van het gebouw niet bij de zijdelingse perceelgrens met Van der Doelen wordt gerealiseerd. In het bouwplan waarop het besluit van 25 juli 2023 ziet, was Stichting Area namelijk tegemoet gekomen aan de bezwaren door deze trap naar de achterzijde van het gebouw te verplaatsen.  Daarnaast weegt de voorzieningenrechter mee dat Stichting Area op de zitting heeft aangegeven dat zij het bouwplan, zoals dat in deze procedure ter beoordeling voorligt, niet zal realiseren.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat de hoger beroepsgrond van [verzoekers] over de exceptieve toetsing van artikel 14.4 van de regels bij het bestemmingsplan "Koolenkampen - Iepenlaan" en de plantoelichting vanwege strijd met hoger recht principieel van aard is. De beoordeling van deze grond vereist nader onderzoek waarvoor deze procedure zich niet leent.
Conclusie
10.     Gelet op wat onder 9.2-9.4 is overwogen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de hierna te vermelden voorlopige voorziening te treffen.
11.     Het college moet de proceskosten van [verzoekers]  vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        wijst het verzoek toe;
II.       schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad van 29 juli 2021, kenmerk 19448360247 en van 17 maart 2022, kenmerk 194360247 en het besluit van 25 juli 2023, kenmerk 2306085 tot zes weken na de dag van verzending van het besluit waarin het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad op de gewijzigde aanvraag van Stichting Area heeft beslist;
III.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad in verband met de behandeling van het verzoek bij [verzoeker A], [verzoekster B], [verzoeker C] en [verzoekster D] opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IV.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Meierijstad aan [verzoeker A], [verzoekster B], [verzoeker C] en [verzoekster D] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B.J.A. Pellegrom, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzieningenrechter
w.g. Pellegrom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2023
975
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 6:19, eerste lid, luidt:
"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
Artikel 6:24 luidt:
"Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld."
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, luidt:
"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk."
Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, luidt:
"Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning is vereist om een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteit bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning."
Artikel 2.10 luidt:
"1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
(…)."
Artikel 2.18 luidt:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening."
Bestemmingsplan "Koolenkampen - Iepenlaan"
Artikel 14.1 (bestemmingsomschrijving) luidt:
"De op de plankaart voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. de uitoefening van aan huis gebonden beroepsmatige activiteiten in hoofdgebouw en aangebouwde bijgebouwen door de hoofdbewoner(s) van het hoofdgebouw tot een oppervlakte van maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw tot een maximum van:
1. In het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter dan 1.250 m², 60 m²;
2. In het geval het oppervlakte groter is dan 1.250 m², 75 m²;
3. In alle andere gevallen, 45 m².
c. kleinschalige bedrijvigheid ter plaatse van de aanduiding 'kleinschalige bedrijvigheid' op de plankaart;
d. kantoor ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' op de plankaart;
met de daarbijbehorende:
e. tuin of onbebouwd erf, overeenkomstig de aanduiding op de plankaart;
f. achtertuin of bebouwd erf, overeenkomstig de aanduiding op de plankaart;
g. groen- en speelvoorzieningen;
h. voorzieningen van algemeen nut;
i. parkeervoorzieningen;
j. waterpartijen;
k. werken, geen bouwwerken zijnde zoals de aanleg van verhardingen ten behoeve van paden (waaronder brandgangen), in- en uitritten, terrassen en de aanleg van siertuin en/of gazon, alsmede parkeerplaatsen."
Artikel 14.4 luidt:
"Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
b. als hoofdgebouw mogen uitsluitend worden gebouwd op de gronden met de nadere aanduiding:
1. (v): vrijstaande woningen;
2. (va): vrijstaande of twee aaneengebouwde woningen;
3. (a): 3 of meer aaneengebouwde woningen;
4. (st): gestapelde woningen;
5. (p): patiowoningen;
c. de voorgevels van hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd in de op de plankaart aangegeven bouwgrens die naar de gronden met de aanduiding tuin of onbebouwd erf dan wel direct naar de weg is toegekeerd. Indien bij een hoekperceel twee bouwgrenzen naar de gronden met de aanduiding tuin of onbebouwd erf dan wel naar de weg zijn gekeerd, dan dient de voorgevel te worden gebouwd in de bouwgrens, welke zoveel mogelijk een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging ten opzichte van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen op de naastgelegen percelen heeft;
d. als hoogte gelden de op de plankaart als maximale goot- en bouwhoogte opgenomen maten, met dien verstande dat de maximale goothoogte voor de van de weg gekeerde zijde van het hoofdgebouw 1 meter meer bedraagt dan de op de plankaart aangegeven maat. In afwijking hiervan geldt de maximale bouwhoogte bij patiowoningen voor maximaal 30% van de oppervlakte van het bouwvlak indien de maximale bouwhoogte hoger is dan de maximale goothoogte op de plankaart;
e. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient bij vrijstaande woningen minimaal 3 meter aan beide zijden en bij twee aaneengebouwde woningen en geschakelde woningen minimaal 3 meter aan één zijde te bedragen;
f. het bebouwingspercentage van het erfgedeelte gelegen binnen het bouwvlak en de achtertuin of bebouwd erf mag maximaal 80% bedragen indien het gronden betreft bestemd voor patiowoningen;
g. de inhoud van een vrijstaande woning bedraagt maximaal 1250 m³."
Artikel 17.1 (bestemmingsomschrijving) luidt:
"De voor "Waarde - Archeologie" aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden te verwachten archeologische waarden."
Algemene Plaatselijke Verordening van Meierijstad
Artikel 2:12 (maken of veranderen van een uitweg) luidt:
"1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:
a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;
b. in het belang van de doorstroming van het verkeer op de openbare weg;
c. in het belang van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
d. als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
e. als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast, of
f. als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen;
g. wegens strijd met het bestemmingsplan.
3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur of de Wegenverordening Noord-Brabant."