ECLI:NL:RVS:2023:3953

Raad van State

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
202204819/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor nieuw woonhuis in Broek in Waterland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 27 juni 2022 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. Het betreft een omgevingsvergunning die op 18 november 2020 door het college van burgemeester en wethouders van Waterland is verleend voor de bouw van een nieuw woonhuis aan [locatie 1] in Broek in Waterland. [appellante], die in de naastgelegen woning aan [locatie 2] woont, is het niet eens met deze vergunning en heeft bezwaar gemaakt. Ze stelt dat de vergunning onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de uitgebreide voorbereidingsprocedure niet is toegepast.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het college terecht de reguliere voorbereidingsprocedure heeft gevolgd en dat de vergunningverlening niet in strijd is met het bestemmingsplan "Broek in Waterland 2018". [appellante] heeft in hoger beroep herhaald dat de vergunning niet had mogen worden verleend, omdat de bouwplannen niet voldoen aan de bestemmingsplanregels en dat haar woonsituatie verslechtert door de bouw.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 oktober 2023 ter zitting behandeld. Tijdens de zitting is het college van burgemeester en wethouders van Waterland vertegenwoordigd door L.A.E. van Vliet, en [appellante] door mr. D.W. Giltay Veth. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de rechtbank de bezwaren van [appellante] terecht ongegrond heeft verklaard. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de vergunningverlening correct is verlopen en dat de bezwaren van [appellante] niet opwegen tegen de verleende vergunning.

Uitspraak

202204819/1/R1.
Datum uitspraak: 25 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Broek in Waterland, gemeente Waterland,
appellante,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 27 juni 2022 in zaak nr. 21/2072 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Waterland.
Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2020 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een nieuw woonhuis aan de [locatie 1] in Broek in Waterland.
Bij besluit van 25 maart 2021 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 27 juni 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2023, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. D.W. Giltay Veth, advocaat te Haarlem, en [gemachtigde A], en het college, vertegenwoordigd door L.A.E. van Vliet, zijn verschenen. Verder zijn op de zitting [partij A] en [partij B], bij monde van [gemachtigde B], als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       [partij A] en [partij B] (hierna in enkelvoud: [partij]) zijn van plan om een nieuw woonhuis te realiseren aan [locatie 1] in Broek in Waterland. Het ontwerp heeft deels de vorm van een zogeheten kaakberg (of hooiberg, twee woonlagen met daarop een parapludak) met daaraan een deel in de vorm van een klassiek (voor)huis (één woonlaag met daarop een zadeldak). [appellante] woont in de naastgelegen woning aan [locatie 2]. [appellante] is het niet eens met de aan [partij] verleende omgevingsvergunning. Als argumenten tegen de verleende omgevingsvergunning heeft zij onder meer naar voren gebracht dat de totstandkoming onzorgvuldig is verlopen, omdat ten onrechte niet de uitgebreide voorbereidingsprocedure is toegepast.
1.1.    Op het perceel is het bestemmingsplan "Broek in Waterland 2018" van toepassing.
Hoger beroep van [appellante]
2.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college terecht de reguliere voorbereidingsprocedure en niet de uitgebreide voorbereidingsprocedure heeft toegepast. [appellante] voert hiertoe, samengevat weergegeven, aan dat uit de aanvraag van [partij] blijkt dat hij de grond met bestemming "Tuin" en "Tuin- en voortuin" wil gaan bebouwen. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de toegepaste binnenplanse afwijking inzake de maximale bouwhoogte geoorloofd is. [appellante] voert in dit verband, samengevat weergegeven, aan dat haar woonsituatie verslechtert door het 100 mm (10 cm) schuiven van het buurpand richting haar pand. Dit zorgt voor vermindering van de lichtinval voor haar woning. Zij betoogt verder dat zij niet op de hoogte is gesteld van de vergadering van de welstandscommissie waarin dit plan is besproken. [appellante] betoogt tot slot dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het door haar ingebrachte rapport van OMRT van 14 juni 2022 op onjuiste grondslagen is gebaseerd.
3.       De gronden die [appellante] in hoger beroep aanvoert zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de uitspraak van de rechtbank onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 2.2 en 2.4.1 van de uitspraak van de rechtbank opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
4.       De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het college op de zitting gemotiveerd heeft toegelicht dat de overweging in het besluit van 18 november 2020 tot vergunningverlening dat wordt gebouwd op de gronden met de bestemming "Tuin" en "Tuin-Voortuin" niet klopt en dat deze fout in het besluit op bezwaar van 25 maart 2021 gecorrigeerd is. Daarin staat namelijk dat de strijdigheid met de bestemming "Tuin" en "Tuin- en Voortuin" vervalt, omdat er geen sprake is van bouwen op gronden met deze bestemmingen, maar alleen op gronden met de bestemming "Wonen-2". Verder neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellante] op de zitting heeft aangegeven dat haar bezwaren betrekking hebben op de maximaal toegestane bouwhoogte en niet op de verkleining van de afstand tussen de nieuwe woning en haar perceelgrens. De vergunde bouwhoogte is 10 cm meer dan de maximale bouwhoogte die planologisch gezien mogelijk is en zal volgens [appellante] leiden tot aantasting van haar woon- en leefklimaat. Op de zitting heeft zij toegelicht dat het rapport van OMRT van 22 september 2023 in dat licht moet worden bezien. Het OMRT-rapport brengt de Afdeling echter niet tot een ander oordeel. De Afdeling neemt in dit verband in aanmerking dat in dat rapport geen vergelijking is opgenomen van de toekomstige situatie met en zonder de overschrijding van de maximale bouwhoogte met 10 cm, waarbij er dan wel rekening mee wordt gehouden met wat planologisch bij recht is toegestaan. Het college heeft verder op de zitting gemotiveerd betoogd dat de woningen van [partij] en van [appellante] in het rapport niet juist zijn afgebeeld. Daarom bevat het rapport geen juiste inzichten in de gestelde vermindering van de daglichttoetreding. De Afdeling neemt bij haar oordeel tot slot in aanmerking dat tussen partijen niet in geschil is dat de data van de vergaderingen van de welstandscommissie op de website van de gemeente worden aangekondigd. [appellante] had, zoals partijen op de zitting ook hebben erkend, op deze wijze op de hoogte kunnen raken van de data van de vergaderingen van de welstandscommissie.
5.       De rechtbank heeft het beroep van [appellante] daarom terecht ongegrond verklaard.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Hoekstra
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Yildiz
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2023
594