202204452/1/A3.
Datum uitspraak: 25 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Nuenen, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 juni 2022 in zaak nr. 21/2948 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Nuenen.
Procesverloop
Bij besluit van 17 maart 2021 heeft de burgemeester de woning en de bijbehorende bouwwerken op en bij het perceel [locatie] te Nuenen voor de duur van drie maanden gesloten.
Bij besluit van 13 april 2021 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juni 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven, en de burgemeester, vertegenwoordigd door Z. Baouch, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is huurder van de woning met schuur en woonerf (verder: de woning) aan [locatie] te Nuenen.
2. Na een melding van stankoverlast heeft de politie op 26 februari 2021 een schuur op een aangrenzend perceel onderzocht.
3. In de bestuurlijke rapportage van 27 februari 2021 is vermeld dat de politie in het achterste deel van de schuur onder meer 117 kg henneptoppen, koolstoffilters inclusief afzuiging, circa 22 scharen, 16 sealbags met ongeknipte henneptakken en een opstelling voor ongeveer 11 knippers heeft aangetroffen. Vanuit de woning werd op illegale en gevaarlijke wijze stroom onttrokken voor de hennepknipperij.
4. Hierop heeft de burgemeester op 25 maart 2021 zowel de woning van [appellant] als de schuur op het aangrenzende perceel voor drie maanden gesloten, conform de Beleidsregel voor de bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet 2020 van de gemeente Nuenen (hierna: de Beleidsregel).
5. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet bevoegd was tot sluiting van de woning en schuur voor drie maanden over te gaan. Volgens de rechtbank konden de woning en de schuur voor de beoordeling van de bevoegdheid tot sluiting als één samenhangend geheel worden beschouwd. De burgemeester is er terecht van uitgegaan dat de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel bestemd of mede bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking.
Betoog van [appellant] in hoger beroep
6. [appellant] betwist niet dat er 117 kg henneptoppen en een hennepknipperij in het achterste deel van de schuur zijn aangetroffen. Wel betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester de woning en de gehele schuur als één samenhangend geheel heeft kunnen beschouwen. De burgemeester was daarom niet bevoegd om naast de schuur ook de woning, waarin geen drugs zijn aangetroffen, te sluiten.
7. Daartoe stelt hij dat de schuur op grond van de gemeente staat en hij geen huurder van de schuur is. Hij heeft wel het voorste deel van de schuur als hobby- en opslagruimte in gebruik genomen, maar niet het achterste deel waarin de henneptoppen en hennepknipperij zijn aangetroffen. Tussen beide delen is een dichtgeschroefde afscheiding geplaatst. Deze afscheiding was wel voorzien van een deur, maar omdat de deurklink zich bevond aan de kant van de hennepknipperij, had hij vanuit het voorste deel van de schuur geen toegang tot het achterste deel. Daarnaast stelt [appellant] dat hij niet op de hoogte was van de hennepknipperij en daarbij op geen enkele manier betrokken was. Ook stelt [appellant] dat hij geen stroom beschikbaar heeft gesteld voor het deel waarin de hennepknipperij is aangetroffen. De hennepknippers hebben zonder zijn toestemming stroom onttrokken uit de ruimte van de schuur die hij in gebruik heeft genomen, aldus [appellant].
Bevoegdheid
8. De burgemeester is op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Als uitgangspunt geldt dat bij aanwezigheid van meer dan 5 gram of 5 planten softdrugs de aangetroffen hoeveelheid softdrugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking (zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916). Uit de Beleidsregel volgt dat in het geval van hennepproducten van een handelshoeveelheid wordt gesproken bij een hoeveelheid van 30 gram of meer. 9. In dit geval is in de schuur 117 kg aan henneptoppen en een hennepknipperij aangetroffen. In zoverre betwist [appellant] de bevoegdheid om tot sluiting van de schuur over te gaan daarom niet. Volgens [appellant] was de burgemeester niet bevoegd om ook de woning te sluiten.
10. Volgens de burgemeester is het onaannemelijk dat [appellant] geen toegang had tot de hennepknipperij enkel vanwege het feit dat de deurklink van de deur in de wand tussen de opslagruimte en de ruimte waarin de hennepknipperij is aangetroffen aan de kant van de hennepknipperij zat. De aanwezigheid van de deur is voldoende om aan te nemen dat [appellant] wel toegang had tot het achterste deel van de schuur.
11. In de rechtspraak van de Afdeling is als criterium ontwikkeld dat van belang is of er een zodanige relatie bestaat tussen de onderscheiden (delen van) bouwwerken dat die als één geheel moeten worden beschouwd. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Als een dergelijke samenhang bestaat, dan strekt de bevoegdheid zich uit tot dat geheel, ongeacht of in de onderscheiden onderdelen al dan niet handelsvoorraden drugs zijn aangetroffen. Vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1993. 12. De schuur bevindt zich op een perceel van de gemeente Nuenen. [appellant] heeft een deel van het gemeentelijke perceel (als tuin) in gebruik genomen en bij zijn woning betrokken door hierop een omheining te plaatsen. De schuur ligt naast het perceel dat door [appellant] als tuin in gebruik is genomen. De kortste afstand tussen de woning en de schuur is 5 m. [appellant] had toegang tot het voorste deel van de schuur. Niet in geschil is dat [appellant] twee van de drie ruimtes van de schuur in gebruik heeft genomen als hobby- en opslagruimte. Uit de door de burgemeester overgelegde foto’s en overzichtstekening blijkt dat tussen de achterste ruimte, waar de hennepknipperij is aangetroffen, en de opslagruimte een wand met daarin een deur voorzien van een klink, is geplaatst. De elektriciteit werd vanuit de woning aan het voorste deel van de schuur geleverd en vanuit dit deel doorgeleid naar de hennepknipperij.
13. De Afdeling is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de woning en de schuur als een samenhangend geheel moeten worden gezien. Dat in de woning, anders dan in de schuur, geen drugs zijn aangetroffen, laat onverlet dat de burgemeester, mede gelet op die samenhang, bevoegd was de woning te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a van de Opiumwet.
14. [appellant] heeft hier te weinig tegenover gesteld om tot een ander oordeel te komen. Het betoog van [appellant] dat hij vanuit het voorste deel van de schuur geen toegang had tot het achterste deel, omdat tussen beide delen een dichtgeschroefde afscheiding was geplaatst en de deur was voorzien van een deurklink aan de kant van de hennepknipperij, laat onverlet dat er een deur aanwezig was. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat [appellant] geen toegang had tot de hennepknipperij vanuit het voorste deel van de schuur. De Afdeling volgt evenmin het betoog van [appellant] dat de scheidingswand door de politie tijdens de inval is weggehaald, waardoor de schuur nu een geheel lijkt. Op de foto’s is duidelijk te zien dat er een scheidingswand met deur is tussen de opslagruimte en de ruimte waarin de hennepknipperij zich bevond. De enkele stelling dat hennepknippers zonder toestemming van [appellant] elektriciteit hebben onttrokken uit het deel dat hij in gebruik had, treft evenmin doel. De illegale stroom werd geleverd vanuit de woning en via het voorste deel van de schuur doorgeleid naar de hennepknipperij. Gezien de ligging en indeling van de schuur, kan het niet anders zijn dan dat [appellant] hiervan op de hoogte was. De enkele stelling dat hij niet of nauwelijks in het voorste deel van de schuur kwam, is onvoldoende voor een ander oordeel.
15. [appellant] betoogt tot slot dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de aangetroffen hoeveelheid hennep, (117 kg) in beginsel bestemd of mede bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking.
16. Dit betoog slaagt niet. Het oordeel van de rechtbank is in overeenstemming met vaste rechtspraak. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1142 en de onder 8 genoemde uitspraak van 6 juli 2022. [appellant] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Conclusie
17. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
18. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Benek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Benek
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Planken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2023
299-1031