ECLI:NL:RVS:2023:3908

Raad van State

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
202304322/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van sancties opgelegd door examencommissie wegens fraude en plagiaat in het hoger onderwijs

In deze zaak gaat het om een beroep van [appellant] tegen de beslissing van het college van beroep voor de examens van De Haagse Hogeschool (CBE) die op 6 juni 2023 het administratief beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De examencommissie had eerder op 9 februari 2023 vastgesteld dat [appellant] gefraudeerd had en plagiaat had gepleegd bij het inleveren van zijn opdracht voor het vak '4.2 IT Risicomanagement'. De examencommissie legde een waarschuwing op voor de fraude en verklaarde de opdracht ongeldig, met uitsluiting van de eerstvolgende gelegenheid om deze in te leveren. De aanleiding voor de sancties was een melding van de examinator over een bijna volledige overlap tussen het werk van [appellant] en dat van een medestudent, wat door een plagiaatscanner was vastgesteld. Na een hoorzitting en verdere onderzoeken, concludeerde de examencommissie dat [appellant] niet veilig genoeg met zijn werk was omgegaan, wat leidde tot de waarschuwing. Het CBE bevestigde de sancties, maar [appellant] betwistte de bevoegdheid van de examencommissie en de proportionaliteit van de opgelegde sancties. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de examencommissie bevoegd was om de sancties op te leggen, maar dat het CBE onvoldoende had gemotiveerd waarom de sanctie van uitsluiting van de eerstvolgende inlevermogelijkheid proportioneel was. De Afdeling verklaarde het beroep van [appellant] gegrond en vernietigde de beslissing van het CBE, waarbij het de examencommissie opdroeg om de sanctie te heroverwegen.

Uitspraak

202304322/1/A2.
Datum uitspraak: 25 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van beroep voor de examens van De Haagse Hogeschool (hierna: het CBE).
Procesverloop
Bij beslissing van 9 februari 2023 heeft de Examencommissie Faculteit BMF* opl. AC/FC/ORM/IFRMC (hierna: de examencommissie) geconcludeerd dat [appellant] bij het inleveren van zijn opdracht voor het vak ‘4.2 IT Risicomanagement’ heeft gefraudeerd en plagiaat heeft gepleegd. Voor het plegen van fraude heeft de examencommissie een waarschuwing gegeven en voor het plagiëren is de opdracht van [appellant] ongeldig verklaard en is hij uitgesloten van de eerstvolgende gelegenheid.
Bij beslissing van 6 juni 2023 heeft het CBE het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting behandeld op 21 september 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Verspaandonk, advocaat te Den Haag, en het CBE, vertegenwoordigd door mr. C.A.M. Tiel, secretaris, zijn verschenen. Namens de examencommissie is mr. drs. G.O.M. Alkemade, voorzitter, verschenen.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting vervolgens geschorst om [appellant] en het CBE in de gelegenheid te stellen om kennis te nemen van de stukken waarop het plagiaat betrekking heeft.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting hervat op 27 september 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. Verspaandonk en het CBE, vertegenwoordigd door mr. Tiel zijn verschenen. Namens de examencommissie is mr. drs. Alkemade verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] die de opleiding Finance & Control - deeltijd volgt, heeft een opdracht ingeleverd voor het vak ‘4.2 IT Risicomanagement’. Tijdens de controle van het werk is door de plagiaatscanner een overlap geconstateerd tussen het werk van [appellant] en een medestudent. De overlap omvatte bijna 100 procent van het werk. De examinator heeft de overlap gemeld bij de examencommissie als vermoedelijk fraude. De examencommissie heeft naar aanleiding van de melding onderzoek verricht en vastgesteld dat sprake is van overlap met de medestudent. Verder onderzoek heeft ook naar voren gebracht dat bepaalde citaten niet als zodanig zijn weergeven en dat de bronvermelding niet juist is of niet is vermeld. Op 9 februari 2023 is [appellant] gehoord over beide onregelmatigheden en op diezelfde dag heeft de examencommissie daarover een beslissing genomen.
Met betrekking tot de overlap tussen [appellant] en de medestudent heeft de examencommissie besloten dat de overlap niet aan [appellant] kan worden verweten, maar dat [appellant] wel kan worden verweten dat hij zijn werk niet veilig heeft opgeslagen op de server van zijn werkgever. Om die reden heeft [appellant] een waarschuwing gekregen, de lichtst mogelijke sanctie. De examencommissie heeft ook geconcludeerd dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan plagiaat vanwege het letterlijk overnemen van informatie van websites. Omdat [appellant] geen gebruik heeft gemaakt van aanhalingstekens of een bepaalde vormgeving, zijn de citaten niet als zodanig herkenbaar. Verder heeft [appellant] bijna letterlijk informatie overgenomen zonder bronvermelding. Om die reden heeft de examencommissie besloten de opdracht van [appellant] ongeldig te verklaren en hem uit te sluiten van de eerstvolgende gelegenheid.
Administratief beroep
2.       Het CBE heeft het administratief beroep van [appellant] ongegrond verklaard. Het CBE heeft daarbij overwogen dat de kerntaak van de examencommissie het borgen van de kwaliteit van tentamens en examens is en dat de examencommissie vanuit die taak bevoegd is om bij een melding van vermoedelijke fraude zelf onderzoek te doen naar andere fraude, plagiaat of onregelmatigheden. Daarvoor hoeft de examinator niet eerst opnieuw een melding te doen bij de examencommissie. Met betrekking tot de sancties heeft het CBE overwogen dat de opgelegde sancties standaard zijn en dat die niet in strijd zijn met de evenredigheid en proportionaliteit. De examencommissie mocht een waarschuwing geven voor het niet veilig opslaan van eigen werk. Voor het plagiaat was de sanctie ook op zijn plaats, omdat het overgenomen werk een belangrijk onderdeel van de opdracht was en sprake was van overlap voor ongeveer in totaal één zevende deel. [appellant] heeft volgens het CBE onvoldoende gemotiveerd waarom de examencommissie redelijkerwijs had moeten volstaan met een waarschuwing of ongeldigverklaring van de opdracht.
Beroep bij de Afdeling
3.       [appellant] betoogt in zijn beroep dat de examencommissie niet bevoegd is tot het opleggen van een sanctie, omdat de examinator zich eerst over (de omvang van) de geconstateerde overlap met een medestudent had moeten buigen. Bij constatering van fraude door de examinator had eerst moeten worden bepaald of de ernst en omvang daarvan voldoende waren om een melding te doen bij de examencommissie. De constatering van fraude mag niet als grondslag worden gebruikt om tot constatering van plagiaat te komen. Dat de medestudent dezelfde sanctie als [appellant] heeft gekregen is volgens hem bovendien onevenredig en disproportioneel. [appellant] is uitgegaan van de integriteit van zijn collega’s. De aan hem verweten gedraging kun je niet vergelijken met het wegnemen van het werk van een ander uit een privémap. Verder is aangevoerd dat als wordt geconstateerd dat sprake is van plagiaat, moet worden gekeken naar de omvang van het plagiaat om te bepalen of wordt overgegaan tot sanctioneren. [appellant] verwijst daarbij naar de uitspraak van het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (hierna: het CBHO) van 1 maart 2021, zaak nr. CBHO 2020/155. In dit geval is de omvang van het geconstateerde plagiaat zeer beperkt en was er geen sprake van opzet, waardoor geen aanleiding is om te sanctioneren.
3.1.    Het CBE heeft aangevoerd dat alleen de examencommissie bevoegd is om te bepalen of sprake is van plagiaat en welke maatregel moet worden opgelegd. Hij verwijst daarbij naar artikel 7.12b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW). De examinator legt alleen een vermoeden van fraude of plagiaat voor aan de examencommissie. Na de vaststelling dat sprake was van overlap met een medestudent is verder onderzoek verricht. Het CBE heeft verder aangevoerd dat drie alinea’s in zijn geheel van een website zijn overgenomen, zonder daarbij aan te geven dat het gaat om een citaat. Ook zijn er delen van een andere website in het geheel overgenomen zonder daarbij de bron te vermelden. Dit heeft [appellant] volgens het CBE niet betwist. De sanctie die is opgelegd is standaard en proportioneel voor deze vorm van plagiaat, ook gelet op het feit dat [appellant] een vierdejaars student is. Na de schorsing van de zitting van 21 september 2023 heeft het CBE geen aanleiding gezien om zijn standpunt te wijzigen.
Beoordeling van het beroep
Bevoegdheid examencommissie
4.       De Afdeling is met het CBE van oordeel dat de examencommissie bevoegd was om nader onderzoek te verrichten naar het ingeleverde werk van [appellant]. Op grond van artikel 7.12b, eerste lid, aanhef en onder a, van de WHW heeft de examencommissie de taak en bevoegdheid om de kwaliteit van de tentamens en examens te borgen. Partijen zijn het erover eens dat de examinator bij de examencommissie melding kan maken van een onregelmatigheid. Naar aanleiding van de uitkomst van de plagiaatscanner heeft de examinator een dergelijke melding gedaan. Het is vervolgens de examencommissie die vaststelt of sprake is van fraude, plagiaat of andere onregelmatigheden. In dit geval heeft de examencommissie vastgesteld dat sprake is van fraude.
Zoals het CBE in zijn beslissing heeft opgemerkt, heeft de examencommissie op grond van artikel 8.2, vierde lid, van de OER zelfs de bevoegdheid om bij het constateren van een onregelmatigheid, eerder door dezelfde student ingeleverde toetsen te onderzoeken op onregelmatigheden. Dat hetzelfde werk ook kan worden onderzocht op een andere onregelmatigheid dan die is gemeld door de examinator, is naar het oordeel van de Afdeling hiermee in overeenstemming. Er moet in elk geval een melding van de examinator zijn van vermoedelijke onregelmatigheid en die melding is er geweest, nadat de overlap tussen de medestudent en [appellant] was geconstateerd. Het betoog slaagt niet.
Fraude
4.1.    [appellant] heeft erkend dat hij zijn werk niet op een beveiligde plek heeft opgeslagen. Het CBE heeft mogen oordelen dat de waarschuwing die [appellant] heeft gekregen voor het niet veilig opslaan van zijn werk een evenredige sanctie is. Het is de lichtst mogelijke sanctie die op grond van de OER kan worden opgelegd. Door het niet veilig opslaan van zijn werk heeft [appellant] eigen materiaal ter beschikking gesteld aan een ander als bedoeld in artikel 8.1, tweede lid, aanhef en onder e van de OER. De examencommissie heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat de sanctie geen verdere gevolgen heeft voor [appellant] en deze slechts dient om hem eraan te herinneren dat hij in het vervolg beter moet opletten. Alleen wanneer in het vervolg van de studie bij [appellant] onregelmatigheden worden geconstateerd en hij daarvoor wordt gesanctioneerd, zal de waarschuwing bij het bepalen van een sanctie van belang kunnen zijn. Voorts hebben het CBE en de examencommissie betwist dat aan de medestudent dezelfde sanctie is opgelegd als aan [appellant]; de opdracht van de medestudent is ongeldig verklaard en de medestudent is uitgesloten van de eerstvolgende gelegenheid. Het betoog slaagt niet.
Plagiaat
4.1.1. [appellant] erkent dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan plagiaat. Hij stelt dat gelet op de beperkte omvang van het gepleegde plagiaat en het ontbreken van opzet, alleen puntenaftrek zou moeten plaatsvinden. Vanwege het ongeldig verklaren van de opdracht en de uitsluiting van de eerstvolgende gelegenheid, loopt hij studievertraging op. Het CBE heeft in zijn beslissing overwogen dat de gegeven sanctie een standaardsanctie is en dat gelet op het feit dat voor één zevende deel sprake was van overlap en dat zelfs delen, waaronder een belangrijk onderdeel van de opdracht, letterlijk waren overgenomen, [appellant] onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de examencommissie redelijkerwijs zou moeten hebben volstaan met een waarschuwing of ongeldigverklaring van de opdracht. De sanctie is volgens het CBE proportioneel ook omdat [appellant] een vierdejaars student is.
4.1.2. De examencommissie heeft als sanctie voor het plegen van plagiaat de ingeleverde opdracht van [appellant] ongeldig verklaard en hem uitgesloten van de eerstvolgende gelegenheid. Het uitsluiten van de eerstvolgende gelegenheid is een bestraffende maatregel. Gelet op het karakter van de maatregel moeten alle feiten en omstandigheden van het geval worden meegewogen bij de vraag of het opleggen van de sanctie evenredigheid en proportioneel is. De Afdeling is van oordeel dat het CBE dit in zijn beslissing onvoldoende heeft gedaan. Het CBE heeft niet getoetst of de feiten, omstandigheden en verklaringen die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, de maatregel kunnen dragen. Door aan te nemen dat de sanctie van de examencommissie een standaardsanctie is geweest, is het CBE voorbijgegaan aan die toetsing. Het betoog van [appellant] dat de opgelegde sanctie voor het plegen van plagiaat in zijn geval onevenredig is, slaagt. Hierbij is van belang dat het CBE zich er naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende rekenschap van heeft gegeven dat als het gaat om het niet, onjuist of onvolledig verwijzen naar bronnen, de omvang en de ernst van de onjuiste of onvolledige bronvermelding van belang zijn. De tekortkoming die het CBE [appellant] aanrekent bestaat bij de ene onregelmatigheid niet uit het ontbreken van de juiste bronvermelding, maar uit het ontbreken van aanhalingstekens. Bij de andere onregelmatigheid bestaat de tekortkoming eruit dat [appellant] de definitie van een onderzoeksmethode bijna letterlijk van een website heeft overgenomen zonder de bron te vermelden. Het CBE heeft in zijn besluit niet gemotiveerd waarom dat een belangrijk onderdeel van de opdracht is. Op zitting heeft het CBE dit ook niet duidelijk kunnen maken. De Afdeling neemt verder in overweging dat [appellant] niet eerder is gesanctioneerd voor het plegen van plagiaat en dat wanneer hij wordt uitgesloten van de eerstvolgende mogelijkheid om de opdracht in te leveren, hij studievertraging oploopt. Dit leidt de Afdeling tot de conclusie dat het CBE niet kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de ongeldigverklaring en de uitsluiting van de eerstvolgende mogelijkheid om de opdracht in te leveren een passende sanctie is. De examencommissie had in dit geval als reactie op het plagiaat redelijkerwijs kunnen volstaan met ongeldigverklaring van de opdracht.
4.2.    Het beroep is gegrond. De beslissing van 6 juni 2023 van het CBE komt wegens strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het administratief beroep tegen de beslissing 9 februari 2023 gegrond te verklaren, voor zover dit betreft de sanctie uitsluiting van de eerstvolgende inlevermogelijkheid van de opdracht voor het vak ‘4.2 IT Risicomanagement’, die beslissing in zoverre te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de beslissing van 6 juni 2023, voor zover deze is vernietigd.
4.3.    Het CBE moet de proceskosten van [appellant] in administratief beroep en in beroep vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep van [appellant] gegrond;
II.       vernietigt de beslissing van het college van beroep voor de examens van De Haagse Hogeschool van 6 juni 2023, voor zover dit betreft de sanctie uitsluiting van de eerstvolgende inlevermogelijkheid van de opdracht voor het vak ‘4.2 IT Risicomanagement’;
III.      verklaart het administratief beroep tegen de beslissing van 9 februari 2023 van de examencommissie Faculteit BMF* opl. AC/FC/ORM/IFRMC van De Haagse Hogeschool in zoverre gegrond;
IV.      herroept de beslissing van de examencommissie Faculteit BMF* opl. AC/FC/ORM/IFRMC van De Haagse Hogeschool van 9 februari 2023, voor zover dit betreft de sanctie uitsluiting van de eerstvolgende inlevermogelijkheid;
V.       bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de beslissing van 6 juni 2023, voor zover deze is vernietigd;
VI.      veroordeelt het college van beroep voor de examens van De Haagse Hogeschool tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het administratief beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1194,00.
VII.     veroordeelt het college van beroep voor de examens van De Haagse Hogeschool tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2092,50.
VIII.    gelast dat het college van beroep voor de examens van De Haagse Hogeschool het door [appellant] betaalde griffierecht van € 50,00 voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. H. Benek en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Borman
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2023
97-1089