ECLI:NL:RVS:2023:3887
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- A. Kuijer
- J.C.A. de Poorter
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 3 mei 2021 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 1 december 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, verklaarde op 3 juni 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.M. Walther, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld. Een van de grieven betrof het oordeel van de rechtbank dat een ondertekend vennootschapscontract buiten beschouwing werd gelaten. De Afdeling oordeelt dat deze klacht terecht is, maar leidt niet tot vernietiging van de uitspraak, omdat de vreemdeling niet met concrete argumenten het oordeel van de rechtbank heeft bestreden.
De overige grieven van de vreemdeling leiden ook niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling concludeert dat deze grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.