202303164/1/A2.
Datum uitspraak: 18 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 14 september 2022 heeft het college [appellant] meegedeeld dat de beslissing is genomen om de hem reeds opgelegde maatregel van tijdelijke schorsing te verlengen in afwachting van een definitieve beslissing. In deze brief heeft het college ook het voornemen kenbaar gemaakt om hem de toegang tot de gebouwen, de gronden en faciliteiten van Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: de EUR) definitief te ontzeggen en hem definitief uit te schrijven als student.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] bezwaar gemaakt.
Bij beslissing van 21 november 2022 heeft het college [appellant] definitief de toegang tot de Erasmus Universiteit, gebouwen, terreinen en voorzieningen ontzegd en zijn inschrijving beëindigd.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] bezwaar gemaakt.
Bij beslissing van 16 april 2023 heeft het college de bezwaren tegen de beslissingen van 14 september 2022 en 21 november 2022 ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
Het college heeft meerdere gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verzocht dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Bij beslissing van 20 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2816, heeft de geheimhoudingskamer van de Afdeling dit verzoek gedeeltelijk ingewilligd en het college verzocht om alsnog een geschoonde versie van de stukken waarvoor het geheimhoudingsverzoek is afgewezen, toe te sturen. Het college heeft de verzochte geschoonde versies overgelegd.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 24 augustus 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Verspaandonk, advocaat te Den Haag, vergezeld door H. Abdulla, tolk, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. de Jong-Noordermeer, E. Bakker en A. Bholanath, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] volgt sinds september 2020 de bacheloropleiding International Business Administratie aan de faculteit Rotterdam School of Management (hierna: RSM). Vrijwel vanaf het begin van zijn opleiding rijzen er zorgen over zijn mentale gezondheid. Verschillende studenten maken melding dat [appellant] zijn suïcidale gedachten met hen bespreekt en hen hier ernstig mee belast. Op 22 december 2020 vindt er een gesprek plaats tussen [appellant] en de executive director van de RSM waarin de mogelijkheden voor mentale ondersteuning worden besproken, maar waarin [appellant] er ook op wordt gewezen dat hij moet oppassen met het delen van zijn mentale problemen met zijn medestudenten.
1.1. Op 14 april 2021 krijgt [appellant] een schriftelijke waarschuwing omdat hij zich in een chatgroep voor toekomstige EUR studenten had voorgedaan als student-assistent en in die hoedanigheid uitlatingen heeft gedaan over de mogelijke invloed die hij heeft op het becijferen van tentamens. Volgens het college zou [appellant] hierbij ook hebben gevraagd om bepaalde foto’s, waarbij hij heeft gedreigd met suïcide en zijn positie als vermeend student-assistent heeft gebruikt om deze foto’s te verkrijgen.
1.2. Op 19 mei 2022 vindt er een waarschuwingsgesprek plaats tussen [appellant] en de executive director van de RSM. Aanleiding voor dit gesprek zijn enkele meldingen van ongepast gedrag van [appellant]. In dit gesprek is besproken dat [appellant] geen contact meer mag hebben met jongerejaars studenten of aspirant-studenten. Ook wordt hem meegedeeld dat het onwenselijk is als hij een functie binnen RSM zou aanvaarden.
1.3. In juli 2022 solliciteert en aanvaardt [appellant] een functie als teamcaptain binnen het Pre Academic Program (hierna: PAP). In deze hoedanigheid heeft [appellant] een groep toekomstige studenten begeleid tijdens de introductiedagen op 11 en 12 augustus 2022. Na de introductiedagen is in twee (anonieme) evaluaties naar voren gekomen dat een studentbegeleider, [appellant], grensoverschrijdend gedrag had vertoond. [appellant] zou seksueel expliciete (dreig)berichten hebben gestuurd waarin hij vroeg om naaktfoto’s. Daarnaast werd gemeld dat hij studenten op een door hem gegeven feest dronken voerde en hen ongewenst aanraakte. Naar aanleiding van deze meldingen is er een bredere evaluatie uitgevoerd, waarin meer meldingen naar voren zijn gekomen over zijn grensoverschrijdend gedrag. Deze meldingen komen ook naar voren in een concepttekst van een klacht die door de EUR is ontvangen.
Besluitvorming
2. Op 25 augustus 2022 schorst het college [appellant] voor een periode van tien dagen vanwege meldingen over zijn ongewenst gedrag. Deze schorsing is op 2 september 2022 verlengd met nogmaals tien dagen. Op 14 september 2022 maakt het college aan [appellant] het voornemen kenbaar om hem de toegang tot de gebouwen, de gronden en de faciliteiten van de EUR definitief te ontzeggen en hem definitief uit te schrijven als student aan de EUR. Ook wordt de schorsing verlengd zolang deze beslissing nog niet definitief is genomen. Op 21 november 2022 beslist het college om de inschrijving van [appellant] te beëindigen en aan hem de toegang tot de gebouwen en de terreinen van de EUR definitief te ontzeggen. [appellant] heeft zowel tegen de beslissing van 14 september 2022, waarbij de schorsing hangende het onderzoek wordt verlengd, als de beslissing van 21 november 2022, waarbij hem de toegang tot de EUR definitief wordt ontzegd en zijn inschrijving wordt beëindigd, bezwaar gemaakt.
Bestreden beslissing
3. In het kader van de bezwaarprocedure is er door de geschillenadviescommissie (hierna: de GAS) een advies uitgebracht aan het college. Voor deze procedure is van belang dat het college aan de GAS vertrouwelijke stukken heeft overgelegd en op grond van artikel 7:4, zesde lid, van de Awb heeft verzocht om deze stukken niet te delen met [appellant]. De GAS heeft dit verzoek ingewilligd.
De GAS stelt in haar advies dat er met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat er sprake is van ernstig (seksueel) ongewenst gedrag en dat dit grote onrust heeft gebracht binnen de studentenpopulatie van RSM. Een sanctie op grond van artikel 7.57h van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW) is volgens de GAS daarom gerechtvaardigd.
De GAS stelt in haar advies vast dat [appellant] zowel een aanmaning als een mondelinge waarschuwing heeft gekregen met betrekking tot zijn gedrag. De mondelinge waarschuwing van 19 mei 2022 kan volgens de GAS niet worden aangemerkt als een aanmaning, maar dit staat er niet aan in de weg om toepassing te geven aan artikel 7.57h van de WHW. [appellant] was er immers van op de hoogte dat hij zich onwenselijk naar andere studenten gedroeg. Ook is het ongevraagd versturen van en het op dringende wijze opvragen van naaktfoto’s volgens de GAS een overschrijding van de Nederlandse normen en waarden, waaraan een student van de EUR zich dient te conformeren.
[appellant] heeft ook, tegen het dringende advies van de RSM, een functie aanvaard waarbij hij bewust een situatie heeft gecreëerd waarbij hij de bovenhand heeft in de machtsverhouding tussen student en werknemer van de EUR. Dit weegt volgens de GAS ten nadele van [appellant].
De GAS acht de beëindiging van de inschrijving van [appellant] gerechtvaardigd. De GAS overweegt in dit kader dat het onderwijs grotendeels plaatsvindt in groepsverband en op het terrein van de EUR. Het is om die reden niet mogelijk om [appellant] individueel (online) onderwijs aan te bieden, waardoor het ontzeggen van de toegang tot de terreinen, gebouwen en faciliteiten van de EUR indirect tot gevolg heeft dat [appellant] niet deel kan nemen aan het onderwijs. Uit de verklaringen van [appellant] is ook af te leiden dat hij zich onvoldoende bewust is van de ongewenstheid van zijn gedrag. Hiervan is hij zich pas van bewust geworden toen hij hier achteraf door een vriend op was gewezen. De GAS concludeert dat [appellant] niet zelf tot dit inzicht komt, wat onwenselijk is. Het is daardoor ook niet de verwachting dat [appellant] zich in de toekomst wel bewust is van de sociale normen.
Een oorzaak voor dit gedrag is mogelijk een psychische aandoening, maar door [appellant] is niet aangetoond dat zijn gedrag niet volledig aan hem toe te rekenen is en de GAS stelt dat zij niet de expertise heeft om dit vast te stellen. Maar omdat een psychische aandoening een mogelijke verklaring is voor het gedrag, vindt de GAS dat [appellant] de mogelijkheid moet krijgen om zich opnieuw aan te melden voor een studie aan de EUR, mits hij kan aantonen dat hij de juiste behandeling hiervoor volgt of heeft gevolgd. Echter, gelet op de onrust die onder de studentenpopulatie van RSM is ontstaan, is een heroverweging van de beslissing van 16 april 2023 niet eerder mogelijk dan vijf studiejaren na 1 september 2022.
Het college heeft het advies van de GAS overgenomen en het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard.
Het geschil in beroep
4. Tegen de beslissing van het college heeft [appellant] beroep ingesteld. Hierbij voert hij allereerst aan dat het advies van de GAS, en daarmee de beslissing van 16 april 2023, in strijd met het beginsel van equality of arms tot stand is gekomen doordat de GAS stukken na de hoorzitting heeft geaccepteerd op grond van artikel 7:4, zesde lid, van de Awb, zonder te onderbouwen waarom deze bepaling wordt toegepast en zonder hem hierover actief te informeren. [appellant] weet hierdoor tot op heden niet wat exact ten grondslag ligt aan zijn definitieve verwijdering. Deze gedragingen staan ook niet vast. Zonder meer inzage te geven kan het standpunt van de GAS, dat er sprake is van ernstig (seksueel) ongewenst gedrag en dat er grote onrust is onder de studentenpopulatie van RSM, niet door het college worden overgenomen.
Ook moet volgens [appellant] eerst een lichtere maatregel met een aanmaning worden opgelegd alvorens wordt overgegaan tot definitieve verwijdering zoals vastgelegd in artikel 7.57h, tweede lid, van de WHW.
Daarnaast stelt [appellant] dat, voor zover er een grond zou zijn voor een maatregel, deze maatregel voor ten hoogste een periode van één jaar zou mogen worden opgelegd. De GAS had verder, gelet op wat door [appellant] is aangevoerd, het college moeten adviseren een onafhankelijke deskundige aan te wijzen om te beoordelen of een verstrekkende maatregel opgelegd had kunnen worden.
Tenslotte stelt [appellant] dat het besluit ondeugdelijk is gemotiveerd omdat ten onrechte de conclusie is getrokken dat alle gedragingen zich hebben voorgedaan binnen de gebouwen en terreinen van de instelling. Zelfs al zouden zich daar zulke gedragingen voor hebben gedaan, dan staat daarmee nog niet vast dat er sprake is van overlast binnen de gebouwen en terreinen van de EUR. Wat er buiten de onderwijssetting gebeurt, zoals op een feestje, valt niet onder het bereik van het college. Het college was om die reden niet bevoegd om tot definitieve uitschrijving over te gaan.
5. Op de zitting bij de Afdeling heeft [appellant] de beroepsgrond over de toepassing van artikel 7:4, zesde lid, van de Awb, gelet op de beslissing van de geheimhoudingskamer van de Afdeling van 20 juli 2023, ingetrokken.
Beoordeling van het beroep
6. De Afdeling is van oordeel dat het college [appellant] definitief de toegang tot de EUR, gebouwen, terreinen en voorzieningen kon ontzeggen en zijn inschrijving kon beëindigen. De Afdeling zal dit oordeel hierna motiveren.
Toepassing artikel 7.57h, tweede lid, van de WHW
7. Op grond van artikel 7.57h, tweede lid, van de WHW kan het college van bestuur een student de toegang tot de instelling definitief ontzeggen of zijn inschrijving beëindigen als deze persoon, ook na een aanmaning, de voorschriften overtreedt en ernstige overlast veroorzaakt binnen de gebouwen en terreinen van de instelling. Het beroep van [appellant] komt erop neer dat het college geen toepassing kon geven aan deze bevoegdheid.
7.1. Van de stukken die het college ten grondslag heeft gelegd aan de beslissing heeft [appellant] slechts gedeeltelijk kennis kunnen nemen. [appellant] heeft zich daardoor niet volledig kunnen verweren tegen de daarin opgenomen beweringen. Dit neemt niet weg dat het op basis van de genomen beslissingen, de gevoerde gesprekken, de eigen verklaringen van [appellant] en de stukken waarvan hij wel heeft kunnen kennisnemen, voor [appellant] desondanks voldoende duidelijk kon zijn welke gedragingen aan de beslissing van 21 november 2022 ten grondslag liggen. Doordat [appellant] de Afdeling toestemming heeft verleend op grond van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, heeft hij de Afdeling in de gelegenheid gesteld om te beoordelen of het college mede ook op basis van de onderliggende (geheimgehouden) stukken tot deze beslissing kon komen.
7.2. De Afdeling komt op basis van alle stukken tot te conclusie dat, gelet op de aard en omvangrijkheid van de klachten, [appellant] met zijn gedrag ernstige overlast heeft veroorzaakt en dat het college in zoverre toepassing kon geven aan artikel 7.57h, tweede lid, van de WHW. Er is sprake van een structureel klachtenpatroon over het gedrag van [appellant], waarbij vrijwel alle klachten in de kern op hetzelfde neerkomen, namelijk dat [appellant] structureel (jongere) studenten benadert waarbij zijn gedrag als (zeer) grensoverschrijdend kan worden getypeerd. Dat [appellant] zich in zekere mate bewust is van zijn ongewenste gedrag blijkt ook uit zijn eigen verklaringen waarin hij meerdere gedragingen ook heeft toegegeven.
7.3. Voordat een student op grond van artikel 7.57h, tweede lid, van de WHW de toegang tot de instelling definitief kan worden ontzegd of zijn inschrijving kan worden beëindigd, moet hem een aanmaning worden gegeven om hem in staat te stellen om zijn gedrag te verbeteren. Tussen partijen is niet in geschil dat er op meerdere momenten gesprekken zijn gevoerd over het (ongewenste) gedrag. Dit heeft geresulteerd in een schriftelijke waarschuwing op 14 april 2021 en een mondelinge waarschuwing op 19 mei 2022, waarbij de waarschuwing van 14 april 2021 ook kan worden aangemerkt als aanmaning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid en artikel 7.1 van het Ordereglement EUR Gebouwen, Terreinen en Voorzieningen 2020 (hierna: Ordereglement EUR).
7.3.1. Anders dan [appellant] betoogt, staan deze waarschuwingen in voldoende verband met de uiteindelijke beslissing van het college van 21 november 2022 om hem definitief als student uit te schrijven. Mede uit de onderliggende stukken komt een structureel klachtenpatroon naar voren dat vrijwel direct na de start van de opleiding van [appellant] begint. Hoewel de gedragingen op punten uiteenlopen, komen deze, zoals hierboven overwogen, in de kern op hetzelfde neer. [appellant] is met de waarschuwingen van 14 april 2021 en 19 mei 2022 gewezen op zijn ongewenste gedrag en heeft de mogelijkheid gehad om zijn gedrag aan te passen. Dit heeft hij echter niet gedaan.
7.3.2. [appellant] heeft zelfs, tegen het dringende advies van RSM in, een functie aanvaard waarin hij nauw betrokken was bij introductie van aspirant-studenten. Achteraf blijkt dat [appellant] in die hoedanigheid zich wederom zeer onwenselijk heeft gedragen, terwijl hij hier uitdrukkelijk voor was gewaarschuwd. Dat [appellant] de vraag bij RSM heeft neergelegd of hij deze functie mocht vervullen, gelet op de waarschuwing van 19 mei 2022, doet hieraan niet af. RSM en het college hebben niet de bevoegdheid om [appellant] te verbieden om te solliciteren op functies binnen de EUR. Met de waarschuwing van 19 mei 2022 is aan [appellant] echter wel een duidelijk signaal gegeven, dat door hem bewust terzijde is gelegd. [appellant] heeft hiermee laten zien dat hij zijn gedrag, ondanks de waarschuwingen, niet heeft aangepast. Het college kon in zoverre toepassing geven aan artikel 7.57h, tweede lid, van de WHW.
7.4. Tussen partijen is niet in geschil dat de (vermeende) gedragingen zich grotendeels hebben voorgedaan buiten de fysieke omgeving van de EUR. [appellant] betoogt dat het college geen maatregel mag opleggen omdat niet is voldaan aan het criterium van plaatsgebondenheid. De Afdeling volgt dit standpunt niet. De Afdeling heeft in de uitspraak van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2088 geoordeeld dat ook gedragingen in het digitale domein aanleiding kunnen zijn om toepassing te geven aan artikel 7.57h, tweede lid, van de WHW, als de overlast zich doet gevoelen in de fysieke omgeving van de onderwijsinstelling en de veiligheidsmaatregelen strekken ter bescherming van dat fysieke domein. 7.4.1. De gedragingen van [appellant] die ten grondslag liggen aan de beslissing van 21 november 2022 zijn gericht op studenten en aspirant-studenten van de EUR en met name studenten van de RSM. Ook zijn meerdere klachten over het gedrag van [appellant] binnengekomen in zijn hoedanigheid als medewerker van de onderwijsinstelling, namelijk als teamcaptain tijdens de introductiedagen van het PAP. Hoewel de gedragingen zich grotendeels in het digitale domein hebben voorgedaan, hebben deze gedragingen hun uitwerking gehad in de fysieke omgeving van de onderwijsinstelling. Uit de onderliggende stukken blijkt dat door het gedrag van [appellant] een grote onrust is ontstaan onder de studentenpopulatie van met name RSM. Het college heeft hiermee voldoende aangetoond dat de gedragingen van [appellant] zorgden voor ernstige overlast die zijn uitwerking had binnen de fysieke omgeving van de EUR. Het college heeft daarom ook in zoverre toepassing kunnen geven aan artikel 7.57h, tweede lid, van de WHW.
7.5. Gelet op het bovenstaande mocht het college overgaan tot het definitief ontzeggen van de toegang tot de gebouwen en de terreinen van de EUR aan [appellant] en tot het beëindigen van zijn inschrijving. Het betoog van [appellant] slaagt in zoverre niet.
Proportionaliteit
8. Het college heeft [appellant] de toegang tot de gebouwen en de terreinen van de EUR definitief ontzegd en zijn inschrijving beëindigd. [appellant] betoogt dat hij hooguit voor de duur van maximaal één jaar zou moeten worden geschorst maar dat een langere duur niet proportioneel is.
8.1. Gelet op de onrust die [appellant] met zijn gedrag teweeg heeft gebracht binnen de onderwijsinstelling en de gevolgen die dit heeft voor het veilige leer- en werkklimaat binnen de EUR, heeft het college voldoende gemotiveerd waarom een tijdelijke maatregel van een schorsing van maximaal één jaar niet volstaat. De Afdeling is van oordeel dat de beslissing van het college om [appellant] de toegang tot de gebouwen en terreinen van de EUR definitief te ontzeggen en zijn inschrijving te beëindigen niet onevenredig is ten opzichte van het aanhoudende grensoverschrijdende gedrag van [appellant].
8.2. Ten overvloede merkt de Afdeling in dit verband op dat het college in de beslissing van 16 april 2023 heeft opgenomen dat een eventuele heroverweging van dit besluit niet zal plaatsvinden eerder dan vijf studiejaren gerekend vanaf 1 september 2022. Dit betekent dat [appellant] zich op zijn vroegst in het studiejaar 2027-2028 weer zou kunnen aanmelden voor een opleiding aan de EUR en het college eerst dan zal beoordelen of [appellant] weer tot de studentenpopulatie kan worden toegelaten. Een eerder verzoek tot heroverweging van [appellant] zal volgens het college niet slagen, gelet op de onrust onder de studentenpopulatie.
Mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van [appellant] en het gegeven dat de onrust onder de studentenpopulatie na verloop van tijd afneemt, geeft de Afdeling het college in overweging de beslissing al na een periode van drie studiejaren in heroverweging te nemen als [appellant] zich dan zou aanmelden voor een opleiding aan de EUR. Hierbij is het redelijk dat het college bij een eventuele nieuwe aanmelding eist dat [appellant] kan aantonen dat hij de juiste behandeling voor zijn problematische gedrag volgt of heeft gevolgd. De Afdeling acht onder die voorwaarde een heroverweging van de beslissing met het oog op inschrijving voor het studiejaar 2025-2026 passend, waarbij de onderwijsinstelling bij de aanmelding kan beoordelen of dit, gelet op de persoonlijke ontwikkeling van [appellant], verenigbaar is met een veilig leer- en werkklimaat.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter
w.g. Van Zanten
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2023
97-1064
Wettelijk kader
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.57h. Huisregels en ordemaatregelen
1. Het instellingsbestuur kan voorschriften geven en maatregelen nemen met betrekking tot de goede gang van zaken in de gebouwen en terreinen van de instelling. Die maatregelen kunnen inhouden dat aan degene die de bedoelde voorschriften heeft overtreden, de toegang tot die gebouwen en terreinen geheel of gedeeltelijk voor de tijd van ten hoogste een jaar wordt ontzegd, of de inschrijving gedurende eenzelfde periode wordt beëindigd.
2. Als de persoon die de voorschriften, bedoeld in het eerste lid, overtreedt, ernstige overlast binnen de gebouwen en terreinen van de instelling heeft veroorzaakt en deze overlast ook na aanmaning door of vanwege het instellingsbestuur niet heeft gestaakt, kan het instellingsbestuur die student de toegang tot de instelling definitief ontzeggen of zijn inschrijving beëindigen.
Ordereglement EUR Gebouwen, Terreinen en Voorzieningen 2020
Artikel 1.1 - Begripsomschrijving
1. In dit Reglement wordt verstaan onder:
Aanmaning: schriftelijke waarschuwing van het College of de Beheerder ten aanzien van Eenieder die artikel 2.1 van dit Reglement overtreedt. De aanmaning omvat in ieder geval de regels, de richtlijnen of de aanwijzingen die zijn overtreden;
[…]
Beheerder: degene, die in opdracht, in naam en onder verantwoordelijkheid van het College belast is met de uitvoering van beheerstaken;
[…]
College: college van bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam;
[…]
Artikel 2.1 - Algemene regels
1. Eenieder dient te handelen volgens wettelijke plicht en hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
2. Eenieder dient de door het College gestelde regels, richtlijnen en aanwijzingen, en de nader gestelde regels, richtlijnen en aanwijzingen van de Beheerder ten aanzien van de Gebouwen, Terreinen of Voorzieningen na te leven.
3. Eenieder dient de rechten van de EUR en van anderen te respecteren.
4. Eenieder dient hetgeen beschreven in de voorgaande leden van dit artikel ook buiten de Gebouwen, Terreinen en Voorzieningen in acht te nemen.
5. Eenieder dient de aanwijzingen gegeven door de adviseur security ten aanzien van Gebouwen, Terreinen en Voorzieningen op te volgen.
Artikel 4.1 - Handhaving door College, Beheerder en adviseur security
1. Het College kan zowel tijdelijke, als definitieve Maatregelen treffen, tegen Eenieder die artikel 2.1 van dit Reglement overtreedt.
[…]
5. Het College of de Beheerder kan bij het opleggen van de Maatregel nadere voorwaarden opleggen.
6. Bij gedragingen van Eenieder die zich buiten de Gebouwen en Terreinen voordoen en die hun weerslag kunnen hebben op de orde binnen de Gebouwen en Terreinen, of binnen de onderwijssituatie, kunnen Maatregelen getroffen worden.
Artikel 4.3 - Maatregelen College
1. Het College kan ten aanzien van Eenieder die artikel 2.1 van dit Reglement overtreedt, de volgende Maatregelen treffen:
a. Een voorwaardelijke ontzegging van de toegang tot Gebouwen en Terreinen;
b. Een voorwaardelijke ontzegging tot het gebruik van Voorzieningen;
c. Een tijdelijke ontzegging van de toegang tot Gebouwen en Terreinen;
d. Een tijdelijke ontzegging tot het gebruik van Voorzieningen;
e. Een definitieve ontzegging van de toegang tot Gebouwen en Terreinen;
f. Een definitieve ontzegging tot het gebruik van Voorzieningen.
2. In het bijzonder kan het College ten aanzien van een Student, die artikel 2.1 van dit Reglement overtreedt, middels Besluit, de volgende maatregelen treffen:
a. de uitsluiting van deelname aan een tentamen of examen;
b. het uitsluiten van deelname aan een vak;
c. de inschrijving tijdelijk beëindigen, als bedoeld in artikel 7.57h lid 1 WHW;
d. de inschrijving definitief beëindigen, als bedoeld in artikel 7.57h lid 2 WHW.
Artikel 4.6 - Verlenging
1. Het College kan tijdelijke Maatregelen jegens Studenten verlengen wanneer de totale termijn onder het maximum blijft van één kalenderjaar. Het College kan alle andere Maatregelen onbeperkt verlengen.
[…]
Artikel 6.1 - Procedure tijdelijke ontzegging door College
1. Het College kan Eenieder, die artikel 2.1 van dit Reglement overtreedt, de toegang tot Gebouwen en Terreinen en het gebruik van Voorzieningen tijdelijk ontzeggen.
2. De tijdelijke ontzegging, zoals bedoeld in het voorgaande lid, kan voor de maximale duur van één kalenderjaar worden opgelegd tegenover Studenten.
3. Degene tegen die de Maatregel zich richt, wordt alvorens de Maatregel wordt genomen in de gelegenheid gesteld, een zienswijze te geven voor zover dit mogelijk is.
[…]
Artikel 7.1 - Aanmaning
1. Het college kan een Maatregel, tot definitieve ontzegging en definitieve Uitschrijving, zoals bedoeld in artikel 4.3 lid 1 sub e, artikel 4.3 lid 1 sub f, artikel 4.3 lid 2 sub c en artikel 4.3 lid 2 sub d van dit Regelement, opleggen na Aanmaning.
Artikel 7.2 - Procedure definitieve ontzegging
1. Het College kan, al dan niet op verzoek van de Beheerder of de adviseur security, Eenieder die artikel 2.1 van dit Reglement overtreedt, de toegang tot Gebouwen en Terreinen en het gebruik van Voorzieningen definitief ontzeggen.
2. Bij een verzoek van Beheerder, als bedoeld in het voorgaande lid, wordt gelijktijdig een afschrift van het verzoek verstuurd naar degene tegen wie de Maatregel zich richt.
3. Degene tegen wie de Maatregel zich richt, wordt alvorens de Maatregel door het College wordt genomen in de gelegenheid gesteld, een zienswijze te geven.
Artikel 7.3 - procedure definitieve Uitschrijving
1. Het College kan, al dan niet op verzoek van de Beheerder, een Student uitschrijven, zoals bedoeld in artikel 7.57h lid 2 WHW.
2. Bij een verzoek van Beheerder, als bedoeld in het voorgaande lid, wordt gelijktijdig een afschrift van het verzoek verstuurd naar de Student.
3. De Student, wordt alvorens het Besluit wordt genomen, al dan niet op verzoek van de Beheerder, in de gelegenheid gesteld, een zienswijze te geven, zoals bedoeld in artikel 4:8 Awb.
4. Indien het College overgaat tot Uitschrijving, beëindigt het College de inschrijving met ingang van de volgende maand, zoals bedoeld in artikel 7.42 lid 3 WHW.
5. Het Besluit tot Uitschrijving kan tezamen met de definitieve ontzegging worden opgelegd.