ECLI:NL:RVS:2023:3834
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag urgentieverklaring door college van burgemeester en wethouders van Den Haag
In deze zaak heeft [appellante] een aanvraag om een urgentieverklaring ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, welke op 12 maart 2020 is afgewezen. [appellante] heeft deze aanvraag gedaan voor zichzelf en haar vier minderjarige kinderen, omdat zij zich niet veilig voelt in hun huidige woning. Ze wordt lastiggevallen door haar ex-partner, wat leidt tot lichamelijke en geestelijke klachten. Daarnaast ervaart zij dat de woning te klein is voor haar gezin. Het college heeft de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd in een besluit op bezwaar van 7 september 2020, waarbij het zich baseerde op artikel 4:5 van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019. Het college zag geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen.
De rechtbank Den Haag heeft op 12 april 2021 het beroep van [appellante] ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting heeft geen van de partijen gebruik gemaakt van het recht om gehoord te worden, waarna de Afdeling het onderzoek heeft gesloten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de gronden van [appellante] in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze een herhaling zijn van de eerder aangevoerde gronden. De rechtbank heeft gemotiveerd op deze gronden ingegaan en [appellante] heeft geen nieuwe argumenten aangedragen die de eerdere beoordeling zouden kunnen ondermijnen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.