ECLI:NL:RVS:2023:3834

Raad van State

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
202102949/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring door college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze zaak heeft [appellante] een aanvraag om een urgentieverklaring ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, welke op 12 maart 2020 is afgewezen. [appellante] heeft deze aanvraag gedaan voor zichzelf en haar vier minderjarige kinderen, omdat zij zich niet veilig voelt in hun huidige woning. Ze wordt lastiggevallen door haar ex-partner, wat leidt tot lichamelijke en geestelijke klachten. Daarnaast ervaart zij dat de woning te klein is voor haar gezin. Het college heeft de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd in een besluit op bezwaar van 7 september 2020, waarbij het zich baseerde op artikel 4:5 van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019. Het college zag geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen.

De rechtbank Den Haag heeft op 12 april 2021 het beroep van [appellante] ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting heeft geen van de partijen gebruik gemaakt van het recht om gehoord te worden, waarna de Afdeling het onderzoek heeft gesloten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de gronden van [appellante] in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze een herhaling zijn van de eerder aangevoerde gronden. De rechtbank heeft gemotiveerd op deze gronden ingegaan en [appellante] heeft geen nieuwe argumenten aangedragen die de eerdere beoordeling zouden kunnen ondermijnen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202102949/1/A2.
Datum uitspraak: 18 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 april 2021 in zaak nr. 20/6053 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2020 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 7 september 2020 heeft het college het door [appellante] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.       [appellante] heeft voor haarzelf en haar vier minderjarige kinderen een aanvraag om een urgentieverklaring gedaan, omdat zij zich niet veilig voelen in hun huidige woning. Zij wordt lastiggevallen door haar ex-partner, de (stief)vader van de kinderen, wat voor lichamelijke en geestelijke klachten zorgt. Haar oudste zoon ondervindt ook problemen. Ook vindt zij de huidige woning te klein om er te wonen met vier opgroeiende kinderen.
2.       Het college heeft bij het besluit op bezwaar van 7 september 2020 de afwijzing van de aanvraag om een urgentieverklaring gehandhaafd op grond van, voor zover van belang voor het geschil dat nu voorligt, artikel 4:5, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019. Het college heeft geen aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidsclausule.
3.       De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn  een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6.1-6.6 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daar in navolging van de rechtbank nog aan toe dat [appellante] ook in hoger beroep haar stellingen niet nader heeft onderbouwd met stukken.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2023
154-1081