ECLI:NL:RVS:2023:3818
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, die op 22 november 2022 het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vreemdeling had op 28 juni 2022 een besluit ontvangen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn asielaanvraag werd ingewilligd. De rechtbank oordeelde echter dat de vreemdeling niet ontvankelijk was in zijn beroep, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De Raad van State oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moesten worden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en de Raad van State verwijst naar eerdere uitspraken die vergelijkbare rechtsvragen hebben behandeld.
De beslissing houdt in dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden, en de uitspraak van de rechtbank blijft in stand. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van L.W. Lagaaij, griffier.