202203384/1/V2.
Datum uitspraak: 17 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 'sHertogenbosch, van 27 mei 2022 in zaak nr. NL21.7758 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 27 mei 2022 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, de staatssecretaris opgedragen om binnen vier weken een besluit op de asielaanvraag te nemen en bepaald dat de staatssecretaris aan de vreemdeling een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee hij die termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. V.M. Oliana, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 20 juni 2022 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag ingewilligd.
Overwegingen
1. De staatssecretaris heeft binnen de door de rechtbank geboden termijn een besluit op de aanvraag van de vreemdeling genomen. Hij is de vreemdeling dus geen rechterlijke dwangsom verschuldigd. Dat betekent dat hij geen belang heeft bij de beoordeling van dit hoger beroep. Ook het zaaksoverstijgend belang van eenheid in de rechtspraak van de rechtbank Den Haag is met de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3353, vervallen. 2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat het hoger beroep uitsluitend gericht is tegen de overweging van de rechtbank over de dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit, en van eenvoudige aard is, merkt de Afdeling de zaak als "licht" aan en past zij wegingsfactor 0,5 toe.
3. De staatssecretaris is in het besluit van 20 juni 2022 geheel aan de aanvraag van de vreemdeling tegemoet gekomen. De vreemdeling heeft desgevraagd niet aangevoerd dat hij zich niet met dat besluit kan verenigen, zodat geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:20, derde lid, en artikel 6:24 van de Awb is ontstaan waarop de Afdeling nog moet beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van €418,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van L.W. Lagaaij LLM, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Lagaaij
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2023
936