202101863/1/R2.
Datum uitspraak: 11 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Vessem, gemeente Eersel (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Eersel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2021 heeft het college het wijzigingsplan "Kom Vessem, Kuilenhurk (ong.)" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[partij], initiatiefnemer, heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2023, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. C.R. van der Krieken, zijn verschenen. Voorts is [partij] ter zitting als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan maakt de bouw van een woning, een garage en een oprit mogelijk op het perceel, kadastraal bekend gemeente Vessem, sectie B, door het college aangeduid als nummer 2047 (gedeeltelijk), gelegen aan de Kuilenhurk ongenummerd in Vessem (hierna: het perceel).
2. [appellant] woont direct naast het perceel, op [locatie]. Hij vreest dat de met het plan mogelijk gemaakte bouw van een garage en het realiseren van een oprit zijn woon- en leefklimaat zullen aantasten.
3. Het plan is vastgesteld met toepassing van artikel 28, eerste lid, onder l, van de planregels van het bestemmingsplan "Kom Vessem", dat door de raad van Eersel bij besluit van 6 oktober 2009 was vastgesteld. Dit artikel maakt het mogelijk om, ingeval wordt voldaan aan de in dat artikel neergelegde voorwaarden, ter plaatse van de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid 11" op de plankaart het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de nieuwbouw van maximaal 1 woning.
Toetsingskader
4. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarover de wijzigingsbevoegdheid gaat in beginsel als een gegeven worden beschouwd als is voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in een bestemmingsplan zijn opgenomen, doet niets af aan de plicht van het college van burgemeester en wethouders om in de besluitvorming over de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming gerechtvaardigd is.
Het beroep van [appellant]
5. [appellant] betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in de bouw van een garage met oprit direct tegen de zijdelingse erfgrens aan. Volgens [appellant] tast het plan zijn woon- en leefklimaat aan, omdat de garage en de oprit direct naast zijn perceel worden gerealiseerd. Het college had daarom zijn voorstel om het initiatief 1 m van de erfgrens te verplaatsen, moeten overnemen. Door dit niet te doen heeft het college onvoldoende rekening gehouden met zijn belangen en het belang van de initiatiefnemer ten onrechte voorop gesteld.
5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de mogelijkheid om een garage te bouwen direct tegen de perceelsgrens aan niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant].
5.2. De Afdeling stelt vast dat aan het perceel de bestemming "Wonen" is toegekend. Verder voorziet het plan in een bouwvlak ten behoeve van de bouw van een vrijstaande woning. Verder is aan het perceel de bouwaanduiding "bijgebouwen" toegekend. Gelet op die aanduiding, gelezen in samenhang met artikel 2 van de planregels en artikel 19.2.2. van de planregels van het bestemmingsplan "Kom Vessem", is het mogelijk om een garage met een maximale goothoogte van 3 m en nokhoogte van 5,5 m te realiseren direct tegen de perceelsgrens van [appellant] aan. Niet is uitgesloten dat de privacy van [appellant] daardoor enigszins zal worden aangetast en het uitzicht van [appellant] vanuit zijn woning ook enigszins wordt aangetast. Het college heeft echter, gelet op de relatief geringe nok- en goothoogte, deze aantasting aanvaardbaar mogen achten. Het college heeft er terecht op gewezen dat de mogelijkheid om bijgebouwen te bouwen direct tegen de perceelsgrens aan aansluit bij de planologische regeling voor bijgebouwen van de omliggende percelen, waaronder het perceel van [appellant]. Gelet hierop, en in aanmerking genomen dat in zijn algemeenheid geen recht op een vrij uitzicht bestaat, heeft het college zich redelijkerwijs op het standpunt mogen stellen dat geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant] optreedt. Hetgeen overigens door [appellant] is aangevoerd, onder andere over de voorgeschiedenis en ervaringen in het verleden met initiatiefnemer, leidt niet tot een ander oordeel.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep van [appellant] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Baldinger
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Nales
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2023
1075-680