202202637/1/A3.
Datum uitspraak: 11 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 maart 2022 in zaak nr. 21/3840 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2021 heeft het college een aanvraag van [appellante] om een parkeervergunning bewoner afgewezen en haar op de wachtlijst geplaatst voor een tweede parkeervergunning.
Bij besluit van 29 juli 2021 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2023, waar [appellante], bijgestaan door mr. K. Vaalburg, advocaat te Zoetermeer, is verschenen. Het college is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. In de wijk van [appellante] is per 1 april 2021 betaald parkeren ingevoerd. Zij heeft daarom een parkeervergunning voor bewoners aangevraagd. Het college heeft deze aanvraag afgewezen en [appellante] op de wachtlijst geplaatst voor een tweede parkeervergunning. De aanvraag voor een eerste parkeervergunning is op grond van onder meer artikel 6, vijfde lid, van de Nadere regel uitgifte parkeervergunningen en garageplaatsen 2020 gemeente Utrecht afgewezen omdat [appellante] woont op een adres dat is uitgesloten van parkeervergunningen. In haar appartementencomplex bestaat namelijk een gezamenlijke parkeervoorziening. Dat [appellante] alsnog op de wachtlijst is geplaatst voor een tweede parkeervergunning, komt door een overgangsregeling in verband met de invoering van het betaald parkeren.
1.1. Hoewel [appellante] woont in een appartementencomplex waarvoor ten tijde van de bouw is voorzien in parkeerplekken in een gedeelde garage, heeft de vorige bewoner van haar appartement destijds geen parkeerplek gekocht. [appellante] heeft daarom bij de aankoop van het appartement ook geen parkeerplek kunnen kopen en heeft dus niets aan de gezamenlijke parkeervoorziening. Zij is nu aangewezen op betaald parkeren op straat.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat [appellante] er bij de stemming over het betaald parkeren en het indienen van de aanvraag niet op mocht vertrouwen dat aan haar een parkeervergunning zou worden verleend. De informatie in de wijkberichten waar [appellante] zich op baseert, is namelijk algemeen van aard en gericht aan alle bewoners en bedrijven in het betreffende gebied. Ook is daarin een voorbehoud gemaakt voor bewoners met een eigen parkeerplaats in bijvoorbeeld een gedeelde garage. Deze informatie betreft volgens de rechtbank geen toezegging door het college dat aan [appellante] een parkeervergunning zal worden verstrekt.
Hoger beroep
3. [appellante] is het niet eens met dit oordeel. Volgens haar is de informatie in de wijkberichten gericht aan een beperkte groep belanghebbenden en niet louter algemeen van aard. Sommige passages in de wijkberichten zijn dermate helder en concreet geformuleerd, dat sprake is van een concrete toezegging. Het was ook niet aan haar geweest om nader onderzoek te doen, omdat het beschreven voorbehoud voor bewoners met een eigen parkeerplaats niet op haar van toepassing is.
Beoordeling
4. Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.
5. In de wijkberichten van november 2020, december 2020 en februari 2021 staat onder meer het volgende:
"Als bewoner kunt u per adres twee parkeervergunningen voor bewoners aanvragen. De eerste bewonersvergunning wordt altijd toegewezen, de tweede op basis van de beschikbare ruimte."
en
"Vanaf 16 februari 2021 kunt u parkeervergunningen aanvragen. Elk woonadres in het gebied heeft recht op in elk geval één bewonersvergunning. U kunt ook een tweede parkeervergunning aanvragen. We kunnen pas beoordelen of daar ruimte voor is nadat alle eerste vergunningen zijn toegewezen."
In de berichten staat echter ook:
"Heeft u een eigen parkeerplaats zoals een oprit, garage of een plek in een gedeelde garage dan kunt u minder vergunningen aanvragen. Dit is afhankelijk van het aantal eigen parkeerplaatsen waarover u beschikt. Als u bijvoorbeeld één eigen parkeerplaats heeft kunt u nog wel een tweede parkeervergunning aanvragen voor het parkeren op straat. (…) Wilt u weten wat dit voor u betekent neem dan contact op met de gemeente via (…). "
en:
"Een aantal adressen kunnen beschikken over één of meerdere parkeerplekken in een gedeelde garage, een gedeeld parkeerterrein of een eigen garage/oprit. Deze adressen kunnen alleen een tweede bewonersvergunning (…) of géén parkeervergunning aanvragen. Heeft u hier vragen over neem dan contact op met de gemeente via (…)."
6. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is de informatie in de wijkberichten algemene informatie, gericht aan alle bewoners van en bedrijven die zijn gelegen in het gebied waar werd gestemd over betaald parkeren. Weliswaar zou op basis van de door [appellante] aangehaalde passages op zichzelf bezien de indruk kunnen worden gewekt dat iedereen een parkeervergunning krijgt, maar in de wijkberichten is ook een duidelijk voorbehoud gemaakt voor bewoners met een parkeerplek in een gedeelde garage. De Afdeling begrijpt, ook gezien de toelichting ter zitting, dat [appellante] de in de wijkberichten gemaakte voorbehouden niet meteen heeft gekoppeld aan haar eigen situatie. Daarin wordt immers gesproken over het hebben van een eigen parkeerplaats in een gedeelde garage, terwijl [appellante] feitelijk geen eigen parkeerplek had in de gedeelde garage van haar appartementencomplex en ook niet het idee had dat de garage hoort bij haar appartement. [appellante] had echter ook moeten begrijpen dat dit algemene informatie betreft over gedeelde garages en haar situatie bijzonder is. Zij woont immers in een appartementencomplex waarbij ten tijde van de bouw is voorzien in parkeerplekken voor bewoners, terwijl zij feitelijk niet beschikt over een dergelijke parkeerplek. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, was het aan [appellante] geweest om wegens haar bijzondere situatie contact op te nemen met de gemeente. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, rust namelijk ook een onderzoeksplicht op diegene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel, terwijl om een toezegging aan te nemen de uitlating en/of gedraging van het bestuursorgaan in ieder geval ook toegesneden moet zijn op de concrete situatie (uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, onder 11.2). Aangezien de wijkberichten algemene informatie bevatten, niet zijn toegesneden op de concrete situatie van [appellante] en [appellante] geen informatie heeft ingewonnen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet is gebleken van concrete toezeggingen op basis waarvan [appellante] erop mocht vertrouwen dat haar aanvraag voor een (eerste) parkeervergunning zou worden ingewilligd. 6.1. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2023
802