ECLI:NL:RVS:2023:3738

Raad van State

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
202107604/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 4 november 2021. De vreemdelingen hadden aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 13 december 2019 zijn afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdelingen ongegrond bij besluit van 15 maart 2021. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdelingen op 4 november 2021 ongegrond verklaard.

De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. I.M. Hagg, hebben hoger beroep ingesteld. In hun eerste grief stellen zij dat de rechtbank de feiten onjuist heeft weergegeven door de onderzoeksresultaten van Bureau Documenten centraal te stellen. De staatssecretaris had zich echter gebaseerd op de resultaten van een verificatieonderzoek, waaruit bleek dat de vreemdelingen niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun moeder is overleden. De rechtbank heeft de staatssecretaris in dit standpunt gevolgd, wat de vreemdelingen niet kon overtuigen.

Het hoger beroep is ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen vragen zijn die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 10 oktober 2023.

Uitspraak

202107604/1/V1.
Datum uitspraak: 10 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 4 november 2021 in zaak nr. 21/2157 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2019 heeft de staatssecretaris aanvragen om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 15 maart 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 november 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. I.M. Hagg, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In hun eerste grief voeren de vreemdelingen terecht aan dat de rechtbank de feiten onjuist heeft weergegeven door de onderzoeksresultaten van Bureau Documenten centraal te stellen, terwijl de staatssecretaris zich niet op basis daarvan, maar op basis van de onderzoeksresultaten van het verificatieonderzoek op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdelingen met de overgelegde overlijdensakte niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun moeder is overleden. De grief slaagt echter niet. De rechtbank heeft weliswaar de feiten in zoverre onjuist weergegeven, maar is de staatssecretaris terecht in zijn standpunt gevolgd.
2.       Het hoger beroep leidt ook voor het overige niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Baldinger
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Keizer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2023
716-1078