ECLI:NL:RVS:2023:373
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 17 maart 2020 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 22 maart 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, verklaarde op 9 september 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Petkovski, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 1 februari 2023 uitspraak gedaan. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, omdat het geen nieuwe vragen bevatte die relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De rechtbank heeft eerder al een uitspraak gedaan over een vergelijkbare rechtsvraag, waardoor de Afdeling geen aanleiding zag om anders te oordelen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 1 februari 2023.