ECLI:NL:RVS:2023:3727

Raad van State

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
202305283/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen uit Eritrea

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 21 juli 2023. De rechtbank had het beroep van twee Eritrese vreemdelingen gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris om hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf af te wijzen, vernietigd. De vreemdelingen zijn broers die bij hun vader in Nederland willen verblijven in het kader van nareis. De staatssecretaris had de aanvragen afgewezen omdat de vreemdelingen hun identiteit en nationaliteit niet aannemelijk hadden gemaakt en omdat er een polygame situatie zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris ondeugdelijk had gemotiveerd waarom hij geen onderzoek naar de identiteit van de vreemdelingen had aangeboden en dat hij de doopaktes van de vreemdelingen had moeten betrekken in de beoordeling van de familierechtelijke relatie.

In het hoger beroep klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank buiten de grenzen van het geschil is getreden door te oordelen over de polygame situatie, terwijl de vreemdelingen daar niet over hadden geklaagd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de eerste grief van de staatssecretaris slaagt, wat betekent dat het standpunt van de staatssecretaris over de polygame situatie onbestreden is gebleven. Daarnaast oordeelt de Afdeling dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de polygame situatie een zelfstandige afwijzingsgrond is. Hierdoor is het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdelingen alsnog ongegrond verklaard. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202305283/1/V1.
Datum uitspraak: 6 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 21 juli 2023 in zaak nr. NL21.17688 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2017 heeft de staatssecretaris aanvragen om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 14 oktober 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juli 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdelingen zijn twee broers uit Eritrea die bij hun vader in Nederland verblijf willen in het kader van nareis. Referent verblijft in Nederland met zijn echtgenote en hun zoon. De vreemdelingen zijn kinderen uit een relatie met een andere vrouw die nog in Eritrea woont. De staatssecretaris heeft de aanvraag voor de vreemdelingen afgewezen, omdat zij hun identiteit en nationaliteit niet aannemelijk hebben gemaakt en omdat zich een polygame situatie voordoet.
2.       De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen onderzoek naar de identiteit van de vreemdelingen heeft aangeboden en dat de staatssecretaris de doopaktes van de vreemdelingen had moeten betrekken in de beoordeling van de familierechtelijke relatie. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat zich een polygame situatie voordoet.
3.       De staatssecretaris klaagt in zijn eerste grief terecht dat de rechtbank buiten de grenzen van het geschil is getreden (artikel 8:69, eerste lid, van de Awb). De rechtbank heeft namelijk beoordeeld of de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zich een polygame situatie voordoet, terwijl de vreemdelingen daar in de schriftelijke beroepsgronden, noch ter zitting, over hebben geklaagd.
3.1.    De eerste grief slaagt. Dat betekent dat het standpunt van de staatssecretaris dat zich een polygame situatie voordoet, en er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het belang van de kinderen is gediend met verblijf in Nederland, onbestreden is gebleven. In zijn tweede grief klaagt de staatssecretaris ook terecht dat het bestaan van een polygame situatie krachtens artikel 3.16 van het Vb 2000 een zelfstandige afwijzingsgrond is en dat de rechtbank daarom niet heeft onderkend dat, ook als na nader onderzoek de identiteit en/of de familierechtelijke relatie tussen betrokkenen vaststaat, de staatssecretaris de aanvraag nog steeds mag afwijzen. De rechtbank heeft daarom niet onderkend dat de vreemdelingen een zelfstandige afwijzingsgrond niet hebben bestreden en dat het standpunt van de staatssecretaris over de identiteit en/of familierechtelijke relatie, wat daar ook van zij, niet kan leiden tot vernietiging van het besluit op bezwaar. De tweede grief slaagt alleen al daarom ook.
4.       Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, verklaart de Afdeling het beroep alsnog ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
5.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 21 juli 2023 in zaak nr. NL21.17688;
III.      verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. M. Soffers en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2023
574-999