202305037/2/R1.
Datum uitspraak: 4 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Limmen, gemeente Castricum,
en
het college van burgemeester en wethouders van Castricum,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2023 heeft het college het uitwerkingsplan "Limmer Linten Notenlint" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 september 2023, waar het college, vertegenwoordigd door drs. J. Feron en E. Franke, zijn verschenen. Ook is ter zitting [initiatiefnemer], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding en spoedeisend belang
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het uitwerkingsplan maakt de bouw van maximaal 40 grondgebonden woningen en een appartementengebouw met maximaal 30 appartementen mogelijk.
3. [verzoeker] woont op het adres [locatie] te Limmen, dat direct grenst aan de noordoostzijde van het plangebied. Hij is het niet eens met het uitwerkingsplan, met name niet met het beoogde appartementengebouw in de directe nabijheid van zijn woning.
Hij heeft de voorzieningenrechter gevraagd om het plan te schorsen totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak.
4. De initiatiefnemer heeft op de zitting te kennen gegeven dat de gronden waarop het uitwerkingsplan ziet thans bouwrijp worden gemaakt. Verder wordt op dit moment een aanvraag om een omgevingsvergunning voorbereid, die naar verwachting in januari 2024 wordt ingediend. Als het uitwerkingsplan in werking treedt, geldt dit als toetsingskader voor het besluit op de omgevingsvergunning. Het voorgaande betekent dat [verzoeker] een spoedeisend belang bij een schorsing van het uitwerkingsplan heeft.
De voorzieningenrechter zal daarom inhoudelijk ingaan op de gronden die [verzoeker] in beroep tegen dat plan heeft aangevoerd.
Het uitwerkingsplan en het toetsingskader
5. Het uitwerkingsplan is gebaseerd op artikel 17 van de regels van het bestemmingsplan "Limmen Zandzoom" van 3 februari 2011 (hierna: het moederplan). Dit artikel is gedeeltelijk herzien door het op 8 juni 2017 vastgestelde bestemmingsplan "Partiële herziening ‘Limmen - Zandzoom’". Artikel 17 bevat een uitwerkingsplicht voor de gronden die in het moederplan zijn aangewezen voor "Gemengd - Uit te werken 1".
6. Wanneer in een bestemmingsplan een uitwerkingsplicht is opgenomen, moet het college van burgemeester en wethouders in beginsel een uitwerkingsplan vaststellen. Bij een beroep tegen een uitwerkingsplan kan ter beoordeling staan of dit plan is voorbereid en genomen in strijd met het recht. Onder die beoordeling valt de vraag of de uitgewerkte bestemming strookt met de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan en, als die regels daarvoor de ruimte laten, met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij geldt de planologische aanvaardbaarheid van de uit te werken bestemming als een gegeven.
Voorlopig oordeel
7. [verzoeker] betoogt dat met dit uitwerkingsplan ten onrechte een grotere hoeveelheid appartementen en meer appartementengebouwen met vier bouwlagen mogelijk worden gemaakt dan de raad destijds bij het vaststellen van het moederplan voor ogen had. Daartoe wijst [verzoeker] erop dat uit paragraaf 4.2 van de plantoelichting bij het moederplan volgt dat maximaal 15% van de beoogde woningen als appartementen mogen worden uitgevoerd en in gebieden met hogere dichtheden uitzonderlijk in vier lagen mag worden gebouwd. De diverse onherroepelijke uitwerkingsplannen binnen het plangebied van het moederplan voorzien al in een zodanig aantal appartementen en appartementengebouwen met vier bouwlagen, dat met het voorliggende uitwerkingsplan meer dan 15% van de beoogde woningen appartementen zijn en hiermee evenmin sprake meer is van een uitzondering in het aantal appartementengebouwen dat met vier bouwlagen wordt gebouwd, aldus [verzoeker]. Daarnaast betoogt [verzoeker] dat op grond van de welstandsnota ter plaatse van het nieuwe appartementengebouw onder meer sprake moet zijn van een evenwichtige bouwmassa en de gevelopbouw in balans moet zijn met het dorpse karakter. Volgens hem voldoet het uitwerkingsplan hier niet aan.
7.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het plan voldoet aan de in het moederplan vermelde uitwerkingsregels. Het plan voldoet volgens het college voorts aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening.
7.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat [verzoeker] niet heeft gesteld dat het uitwerkingsplan in strijd is met de in het moederplan opgenomen uitwerkingsregels. Wel heeft [verzoeker] aangevoerd dat het uitwerkingsplan in strijd is met in de plantoelichting van het moederplan opgenomen uitgangspunten. De voorzieningenrechter overweegt dat uit artikel 3.1.6, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening volgt dat de toelichting bij het moederplan geen onderdeel uitmaakt van het plan, zodat daaraan geen juridisch bindende betekenis toekomt. Het betoog van [verzoeker] kan, wat daar verder ook van zij, alleen al daarom niet leiden tot het oordeel dat het college niet voor de in het uitwerkingsplan voorziene woningbouwontwikkeling heeft mogen kiezen.
Ten aanzien van het betoog van [verzoeker] dat het uitwerkingsplan in strijd is met de welstandsnota, overweegt de voorzieningenrechter dat ook een welstandsnota geen toetsingskader vormt voor vast te stellen uitwerkingsplannen en dat in een uitwerkingsplan in beginsel geen welstandsnormen kunnen worden opgenomen. [verzoeker] heeft voorts geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven voor het oordeel dat het opnemen van welstandsnormen in dit geval uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niettemin noodzakelijk is.
Conclusie
8. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter in wat [verzoeker] heeft aangevoerd geen reden om te verwachten dat de Afdeling het uitwerkingsplan in de bodemprocedure zal vernietigen. Daarom wordt het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Lammers, griffier.
w.g. Besselink
voorzieningenrechter
w.g. Lammers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2023
890