202302890/2/R1.
Datum uitspraak: 3 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van:
1. [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B], beiden wonend te Maastricht, (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 1])
2. [verzoeker sub 2] en anderen, allen wonend te Maastricht,
verzoekers,
hangende het hoger beroep van onder meer:
MVJ Ontwikkelingen B.V., gevestigd te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 31 maart 2023 in zaken nrs. 22/2890 en 23/256 in het geding tussen:
[verzoeker sub 2] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.
Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2022 heeft het college aan MVJ Ontwikkelingen B.V. (hierna: de initiatiefnemer) een omgevingsvergunning verleend voor het herontwikkelen van het voormalige klooster Calvariënberg aan de Abtstraat 2 te Maastricht (hierna: de locatie).
Bij uitspraak van 31 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het door [verzoeker sub 2] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 1 november 2022 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de initiatiefnemer hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoeker sub 2] en anderen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 13 juli 2023 heeft het college de door de initiatiefnemer gevraagde omgevingsvergunning voor het herontwikkelen van het klooster Calvariënberg op de locatie opnieuw verleend.
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen hebben op het besluit van 13 juli 2023 een schriftelijke reactie ingediend. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van het besluit van 13 juli 2023.
Het college, [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De initiatiefnemer en Trinket B.V. hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 21 september 2023, waar [verzoeker sub 1], bijgestaan door mr. H.C.F. Smeets, [verzoeker sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. J. van de Wiel, advocaat te Maastricht, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.E.J.M. Vorstermans, M.M.E. Carta, G.G.J. Dupont, P. de Ronde en N. Pouw, zijn verschenen. Ook zijn ter zitting de initiatiefnemer, vertegenwoordigd door mr. J.L. Stoop, advocaat te Maastricht, en Trinket B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde C], bijgestaan door mr. R.J. Wevers, advocaat te ’s-Hertogenbosch, als partijen gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Besluiten en aangevallen uitspraak
2. Het voormalige klooster Calveriënberg is een rijksmonumentaal gebouwencomplex in het centrum van Maastricht. Het is gelegen in het Kommelkwartier op de hoek Abstraat/Calvariestraat. Op 3 november 2021 heeft het college een aanvraag ontvangen van de initiatiefnemer voor een omgevingsvergunning voor het herontwikkelen van dit voormalige klooster. De aanvraag heeft betrekking op het realiseren van 123 zelfstandige woningen (47 woningen voor senioren en 76 woningen voor internationale werknemers, afgestudeerden, starters en zorghulpen) en enkele gezamenlijke ruimtes in het voormalige klooster. Trinket B.V. is (mede)eigenaar van het klooster en investeerder in de beoogde herontwikkeling.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Klevarie", dat door de raad van de gemeente is vastgesteld op 23 mei 2011. Aan de betreffende gronden is de bestemming "Gemengd" toegekend.
3. Bij besluit van 1 november 2022 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, c, f en h, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). In het besluit is vermeld dat het bouwplan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan in verband met de hoeveelheid en het stapelen van woningen, de overschrijding van het bouwvlak en wat betreft de hoogte van de galerij in de binnenhof. Het college heeft daarom toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 20, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 4, onderdelen 1 en 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht om van het bestemmingsplan af te wijken.
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning niet mocht verlenen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat vanwege gebreken in de voorbereiding en de motivering ten aanzien van het toepassen van de door het college op 21 juni 2022 vastgestelde notitie "gebiedsgerichte uitwerking minimumpercentages betaalbare woningbouw" die op 16 juli 2022 in werking is getreden (hierna: de notitie) en ten aanzien van parkeren en verkeer geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef, van de Wabo.
5. Bij besluit van 13 juli 2023 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, de gevraagde omgevingsvergunning opnieuw verleend. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
Verzoeken
6. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen, die allen in de directe omgeving van het voormalige klooster wonen, richten zich tegen het besluit van 13 juli 2023. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om schorsing van dit besluit omdat zij willen voorkomen dat, voordat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure, onomkeerbare gevolgen ontstaan doordat gebruik wordt gemaakt van de omgevingsvergunning van 13 juli 2023. De initiatiefnemer heeft te kennen gegeven op korte termijn met (voorbereidende) werkzaamheden te zullen starten. Met de verzoeken is daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter een spoedeisend belang gemoeid.
Inhoudelijk
7. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen betogen dat het college de omgevingsvergunning van 13 juli 2023 niet had mogen verlenen zonder toepassing te geven aan de notitie. Zij wijzen erop dat het merendeel van de geplande woningen niet voldoet aan de in de notitie neergelegde eis van een minimale woninggrootte van 35 m2 voor appartementen met een huur tussen de kwaliteitskortingsgrens en liberalisatiegrens. Het college heeft volgens hen geen uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat het college de notitie moet toepassen. In het verlengde daarvan stellen [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen dat het college ten onrechte toepassing heeft gegeven aan de in de notitie opgenomen zogenoemde overgangsregeling. Daarnaast voeren [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen aan dat het college ten onrechte in subsidiaire zin op grond van artikel 4:84 van de Awb van de notitie is afgeweken, omdat volgens hen geen sprake is van bijzondere omstandigheden die daartoe nopen.
7.1. In de notitie staat in hoofdstuk "5. Uitwerking eisen betaalbaarheid" over het toepassingsbereik, voor zover relevant:
"De betaalbaarheidseisen gelden in principe voor alle nieuwe woningbouwplannen. Vanwege eerder gemaakte afspraken met de raad hebben deze eisen geen betrekking op de lopende gebiedsontwikkelingen Belvedère (incl. Landbouwbelang en Sappi) en De Groene Loper. En met de corporaties kunnen hierover maatwerkafspraken worden gemaakt op basis van de gebiedsgerichte prestatieafspraken.
[…]
Daar waar er in een eerder stadium afspraken zijn gemaakt in middels toegezegde principemedewerkingen en/of gesloten intentieovereenkomsten waarin er geen betaalbaarheidseisen zijn opgenomen, kunnen deze niet onverkort alsnog worden opgelegd. Wat er mogelijk is, verschilt al naar gelang het eerder doorgelopen proces."
7.2. Als uitgangspunt heeft te gelden dat bij het nemen van een besluit in beginsel het recht en de beleidsregels moeten worden toegepast zoals die op dat moment gelden. In dit geval was het college ertoe gehouden om, na vernietiging van het besluit van 1 november 2022, opnieuw te beslissen op de aanvraag van de initiatiefnemer met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank van 31 maart 2023. In die uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat in beginsel getoetst had moeten worden aan de notitie.
Het college is, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank van 31 maart 2023, in het besluit van 13 juli 2023 ingegaan op de notitie. Hiermee is in zoverre de uitspraak van de rechtbank in acht genomen. In het besluit van 13 juli 2023 heeft het college zich primair op het standpunt gesteld dat het voorliggende bouwplan onder het toepassingsbereik van de zogenoemde overgangsregeling valt, nu bedoeld is om langlopende trajecten die tot overeenstemming dan wel een positieve beoordeling hebben geleid, zoals het onderhavige bouwplan, niet te toetsen aan de inhoudelijke uitgangspunten in de notitie. Het college heeft zich in dat besluit subsidiair op het standpunt gesteld dat het bouwplan op zichzelf in strijd is met die uitgangspunten in de notitie, specifiek met de daarin opgenomen minimumeis van de woninggrootte. De bijzondere omstandigheden van dit geval rechtvaardigen volgens het college echter dat wordt afgeweken van het in de notitie opgenomen beleid, omdat strikte toepassing daarvan onevenredige gevolgen heeft voor de initiatiefnemer in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Het zou volgens het college leiden tot een onbedoelde uitkomst, terwijl belangen van derden, waaronder de omwonenden, niet onevenredig worden geschaad. Het college heeft gelet op artikel 4:84 van de Awb dan ook omgevingsvergunning verleend in afwijking van de notitie.
7.3. De voorzieningenrechter begrijpt het primaire standpunt van het college zo dat het bij de besluitvorming heeft beoogd de vergunningverlening onder de zogenoemde overgangsregeling als opgenomen in hoofdstuk 5 van de notitie te laten vallen, zodat om die reden in dit geval in het geheel niet getoetst hoefde te worden aan de inhoudelijke criteria van de notitie. De voorzieningenrechter stelt evenwel vast dat in de notitie geen algemene overgangsregeling is opgenomen. Uit de notitie kan weliswaar worden afgeleid dat de in hoofdstuk 5 opgenomen betaalbaarheidseisen een beperkt toepassingsbereik hebben, maar dat heeft geen betrekking op de in hoofdstuk 7 van de notitie opgenomen minimumeisen ten aanzien van woninggrootte. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is daarom geen sprake van een overgangsregeling in de door het college bedoelde zin. Een initiatief als hier aan de orde, waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van de notitie op 16 juli 2022 nog niet op de aanvraag was beslist, moet dan ook als een initiatief worden aangemerkt waarop de notitie inhoudelijk van toepassing is. De enkele omstandigheid dat het college al eerder met het initiatief bekend was, maakt dit naar zijn oordeel niet anders.
7.4. Over het subsidiair ingenomen standpunt van het college in het besluit van 13 juli 2023, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Het bestuursorgaan moet aan de hand van alle omstandigheden van het geval nagaan of zich bijzondere omstandigheden voordoen in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen in overeenstemming met de beleidsregels gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840. Het college heeft bij zijn besluit om in afwijking van de notitie een omgevingsvergunning te verlenen als bijzondere omstandigheden in de zin van 4:84 van de Awb aangemerkt dat er in dit specifieke geval geen reden is om vast te houden aan een minimumgrootte van 35 m2 omdat sprake is van een bijzonder woonzorgconcept, in die zin dat er gemeenschappelijke keukens, een gemeenschappelijke kapel en een gemeenschappelijke tuin aanwezig zijn. Hiermee wordt de interactie tussen de bewoners bevorderd, hetgeen de sociale cohesie ten goede komt en eenzaamheid vermindert. Verder levert dit concept een mix van leeftijdsgroepen, waarbij de samenwerking met Wonen Limburg als verhuurder en Envida in verband met het leveren van zorg aan ouderen een essentiële pijler vormt. Ook wordt met het bouwplan het voormalige klooster als rijksmonument behouden en voorkomt het bouwplan de verloedering van het voormalige kloostergebouw, aldus het college.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter biedt het door [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het college onder de hiervoor geschetste bijzondere omstandigheden in dit geval niet van de notitie heeft kunnen afwijken. Het college heeft dan ook in zoverre bij besluit van 13 juli 2023 de omgevingsvergunning kunnen verlenen.
7.5. Bij het voorgaande merkt de voorzieningenrechter op dat hij zich in verband met het aangevoerde over de notitie niet heeft uitgesproken over de mogelijkheid dat reeds het relativiteitsvereiste, vastgelegd in artikel 8:69a van de Awb, aan vernietiging van het besluit in de weg zou kunnen staan. De onderhavige procedure leent zich niet voor beantwoording van deze rechtsvraag. Eerst in de bodemprocedure zal dit kunnen plaatsvinden.
8. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen vrezen verder parkeer- en verkeeroverlast. Zij betogen dat de omgevingsvergunning niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen, ook gelet op het bestaande tekort aan parkeerplaatsen in de omgeving van het voormalige klooster. Daartoe stellen zij onder meer dat het college in strijd heeft gehandeld met het parkeer(normen)beleid van het college, getiteld "Parkeernormen Maastricht 2017", zoals laatstelijk gewijzigd op 11 juli 2017 (hierna: de Parkeerbeleidsnota Maastricht). De vier deelauto’s die in het vooruitzicht zijn gesteld, zullen niet meteen worden benut en het gebruik van de parkeerplaatsen in de verderop gelegen parkeergarages is niet realistisch, zo stellen [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen.
8.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij de beoordeling of een project in voldoende gelegenheid voorziet om in de parkeerbehoefte ervan te kunnen voorzien, volgens vaste jurisprudentie alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het project. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:133. In zoverre ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het besluit van 13 juli 2023 op dit punt in de bodemzaak zal worden vernietigd. 8.2. Het college heeft voor de parkeernorm aangesloten bij de normen uit de Parkeerbeleidsnota Maastricht. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank heeft het college de parkeerbehoefte opnieuw berekend, en is daarbij uitgekomen op 62 parkeerplaatsen, voor zowel bewoners als bezoekers. Vervolgens is gekeken naar de aanwezigheidspercentages, waaruit blijkt dat de werkdagavond maatgevend is. De parkeerbehoefte bedraagt dan 52 parkeerplaatsen. Vanwege de beschikbaarheid van vier deelauto’s resteert volgens het college een parkeereis van 40 parkeerplaatsen, waarvan vier plaatsen zijn bestemd voor de deelauto’s. Het college heeft verder toegelicht dat wordt voorzien in de benodigde parkeerplaatsen door het reserveren van 36 parkeerplaatsen in de bestaande ondergrondse parkeergarage aan het Merkatplantsoen en 16 parkeerplaatsen in de tegenover het voormalige klooster gelegen parkeerkelder van complex Lenculenhof. De beschikbaarheid van de betreffende parkeerplaatsen en het gebruik van de deelauto’s zijn in de voorschriften van de omgevingsvergunning verzekerd. Verder heeft het college over de parkeersituatie in de omgeving van het voormalige klooster toegelicht dat parkeren op straat in de binnenstad alleen mogelijk is voor vergunninghouders en dat aan de nieuwe bewoners van het voormalige klooster geen parkeervergunning wordt verleend.
In het betoog van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat is uitgegaan van een onjuiste parkeernorm. Ook is naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, gelet op de door het college gegeven toelichting, voldoende verzekerd dat op andere wijze in de benodigde parkeerruimte wordt voorzien, en dat voor onaanvaardbare parkeerhinder niet hoeft te worden gevreesd.
8.3. In de door [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen gestelde gebreken in de berekening van de verkeersgeneratie van het bouwplan, heeft het college naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht geen aanleiding voor weigering van de omgevingsvergunning gezien. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de berekening van de verkeerstoename mede is gebaseerd op de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen. De enkele vrees van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] en anderen voor negatieve gevolgen als gevolg van de eventuele verkeerstoename, met name in de Abtstraat, maakt niet dat het college reeds daarom de gevraagde omgevingsvergunning niet heeft mogen verlenen.
9. Ten aanzien van de door [verzoeker sub 2] en anderen aangevoerde hoger beroepsgronden, voor zover deze zien op onderdelen die bij de rechtbank niet tot een geslaagd beroep hebben geleid en voor zover het college zich bij het besluit van 13 juli 2023 op deze overwegingen van de uitspraak van de rechtbank heeft gebaseerd, ziet de voorzieningenrechter naar zijn voorlopig oordeel geen aanknopingspunten voor de verwachting dat de aangevallen uitspraak in zoverre in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Ook in zoverre ziet de voorzieningenrechter daarom geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
Conclusie
10. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
11. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Lammers, griffier.
w.g. Besselink
voorzieningenrechter
w.g. Lammers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2023
890