202206380/2/R3.
Datum uitspraak: 4 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Driebruggen, gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
en
de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Brandweerkazerne/volkstuinen, Driebruggen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 september 2023, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, en de raad, vertegenwoordigd door Th.L. van Deursen, A. Dessens en ir. K. Blom, zijn verschenen. Verder is ter zitting Veiligheidsregio Hollands Midden, vertegenwoordigd door R. van Velzen, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in een nieuwe brandweerkazerne op een locatie tussen De Groendijck en het Westeinde te Driebruggen. In verband met de bouw van de brandweerkazerne zullen de volkstuinen, die op deze locatie aanwezig zijn, deels worden opgeschoven naar het oosten. Aan de overzijde van De Groendijck, ten noordwesten van de nieuwe locatie van de brandweerkazerne, voorziet het plan daarnaast in een uitbreidingsmogelijkheid voor de volkstuinen.
3. [verzoeker] kan zich niet verenigen met de locatie van de brandweerkazerne. Hij vreest dat zijn uitzicht door de komst van de brandweerkazerne op onaanvaardbare wijze wordt aangetast.
Ladder voor duurzame verstedelijking
4. [verzoeker] betoogt dat ten onrechte niet is onderzocht of er alternatieve locaties zijn voor de brandweerkazerne die binnen bestaand stedelijk gebied liggen.
4.1. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) luidt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.".
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de brandweerkazerne waarin het plan voorziet moet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waarop artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro van toepassing is.
4.3. In paragraaf 3.2.3 van de plantoelichting staat dat het initiatief is getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De toelichting vermeldt hierover dat de brandweerkazerne een noodzakelijke voorziening is voor de dorpskernen Waarder en Driebruggen en dat er binnen het bestaand stedelijk gebied geen locatie beschikbaar is waarbij de aanrijdtijden vergelijkbaar zijn met de beoogde locatie. De planontwikkeling past daarmee binnen de uitganspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Uit de nota van beantwoording van de zienswijzen volgt dat bij de planvorming drie alternatieve locaties aan De Groendijck zijn afgewogen. Daarvoor is een globale stedenbouwkundige beoordeling gemaakt. Daaruit is gebleken dat een brandweerkazerne achter de Kievitlaan, gelet op de ruimtebehoefte, niet goed inpasbaar is. Daarnaast zou een brandweerkazerne bij de voetbalkooi financieel niet haalbaar zijn, wegens de hoge kosten van verwijdering van de kooi. Daarom zijn de gronden ten noordoosten van De Groendijck 20 als voorkeurslocatie aangewezen.
In de nota over de zienswijzen zijn de voor- en nadelen van door betrokkenen aangedragen alternatieve locaties besproken. Dit geldt ook voor de door [verzoeker] genoemde alternatieve locaties, waaronder de Kievitslaan en het bedrijfsperceel van [partij]. De raad kiest niet voor deze locaties wegens verkeerskundige bezwaren omdat die dicht bij gevoelige functies liggen. Daarnaast heeft de raad bij de afweging betrokken dat de aanrijdtijden van de brandweerkazerne niet mogen verslechteren.
4.4. De voorzieningenrechter vindt dat de raad hiermee voldoende heeft onderbouwd dat de brandweerkazerne niet binnen bestaand stedelijk gebied kan komen. [verzoeker] maakt niet aannemelijk dat de raad deze alternatieven onvoldoende heeft meegewogen. Het plan is in zoverre dan ook niet in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
Uitzicht/landschap
5. [verzoeker] voert aan dat het plan zijn uitzicht op onaanvaardbare wijze aantast. Hierbij wijst hij er op dat het op grond van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) mogelijk is om vergunningvrije bouwwerken op te richten die het uitzicht verder kunnen aantasten. Ook is aan De Groendijck 20 een nieuw appartementengebouw voorzien. Realisatie van de brandweerkazerne op de nieuwe locatie zal leiden tot een verdere verdichting van de bebouwing op De Groendijck.
[verzoeker] betoogt daarnaast dat het plan het open en landelijke karakter van het Westeinde aantast. Volgens hem is dit in strijd met de eisen die de Welstandsnota Bodegraven-Reeuwijk 2017 aan nieuwe bebouwing stelt.
5.1. Het plan kent aan een deel van de gronden binnen het plangebied de bestemming "Maatschappelijk" toe. De voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
"a. openbare dienstverlening, in de vorm van een brandweerkazerne;
b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, toegangswegen en paden en parkeervoorzieningen.".
Ingevolge de regels van het bestemmingsplan is het toegestaan het bouwvlak volledig te bebouwen en is een maximale goothoogte van 6 m en een maximale bouwhoogte van 9 m toegestaan.
5.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat de woning van [verzoeker] op ongeveer 70 m ten zuidwesten van de geplande brandweerkazerne ligt. Daartussen bevinden zich de weg Westeinde, een brede watergang en een smalle groenstrook. Aan de westzijde van het plangebied bevindt zich nu al een voetbalkooi, met direct daarnaast enkele volkstuinen, die door het plan zullen opschuiven in oostelijke richting.
5.3. De klachten van [verzoeker] betekenen niet dat de raad het plan redelijkerwijs niet heeft kunnen vaststellen. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat de woning van [verzoeker] op ongeveer 70 m van de beoogde brandweerkazerne staat. Ook staat het bestemmingsplan maar een beperkte maximale goot- en bouwhoogte toe. Gelet daarop heeft de raad de gevolgen voor het uitzicht van [verzoeker] niet onaanvaardbaar hoeven achten. De omstandigheid dat het mogelijk is om binnen het plangebied vergunningvrije bouwwerken op te richten maakt dit niet anders. [verzoeker] betoogt dat het plan leidt tot een aantasting van het open landschap, wat in strijd is met de Welstandsnota. De raad heeft de gevolgen voor de aantasting van het open landschap bij zijn afweging betrokken en acht deze gevolgen aanvaardbaar. Het ontwerp van de brandweergarage past volgens de raad bij de omgeving en zal een belangrijke bijdrage leveren aan de entree van Driebruggen. Weliswaar verandert door deze ontwikkeling het karakter van de omgeving, maar dit betekent volgens de raad niet dat de zichtlijn volledig verdwijnt. Er blijft volgens de raad voldoende ruimte rondom de brandweerkazerne. Daardoor is er vanaf de openbare weg en vanaf het perceel van [verzoeker] nog steeds zicht op het achterland, het Westeinde en De Groendijck. De aantasting van de landschappelijke openheid is daarom beperkt.
5.4. De raad heeft redelijkerwijs kunnen oordelen dat het plan tot niet onaanvaardbare aantasting van de openheid van het landschap leidt. De nieuwe bebouwing leidt niet tot onaanvaardbare belemmering van de zichtlijn naar het achterland. De doorzichten tegenover de woning van [verzoeker] blijven grotendeels bestaan. Rondom de voorziene brandweerkazerne blijft voldoende open ruimte bestaan. Dat het plan zowel binnen de bestemming "Maatschappelijk" als binnen de bestemming "Groen" groenvoorzieningen mogelijk maakt, leidt niet tot een ander oordeel. Het plan is evenmin in strijd met de redelijke eisen van welstand. Deze eisen zien noch op de locatie noch op het bouwvolume van nieuwe bebouwing, maar slechts op het uiterlijk van een bouwwerk. Wat [verzoeker] hier aanvoert leidt niet tot de conclusie dat de raad op deze plek geen nieuwe bebouwing mocht toestaan.
Procedureel
6. [verzoeker] betoogt dat de raad heeft nagelaten de nota van beantwoording van zienswijzen bij het bestemmingsplan te voegen op ruimtelijkeplannen.nl. Daardoor heeft de raad onvoldoende inzicht gegeven in de uitkomst van overleg met betrokken organisaties en burgers. [verzoeker] wijst erop belanghebbenden daardoor kunnen zijn geschaad, doordat zij mogelijkerwijs niet op de hoogte zijn geweest van het feit dat er alternatieve locaties zijn aangedragen.
6.1. Het betoog dat de nota van beantwoording van zienswijzen niet bij het bestreden besluit op www.ruimtelijkeplannen.nl is gevoegd gaat over een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit. Die onregelmatigheid kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten en dus ook geen reden zijn om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.
Overige beroepsgronden
7. [verzoeker] heeft gronden aangevoerd over de gehanteerde richtafstanden op grond van de VNG-brochure "bedrijven en milieuzonering" en de milieugevolgen van het plan. Ook stelt hij dat een m.e.r.-beoordeling had moeten worden gemaakt.
7.1. Paragraaf 4.10 van de plantoelichting gaat in op de milieuzonering, waarvan is uitgegaan bij de vaststelling van het plan. Hieruit volgt dat de raad heeft getoetst aan de richtafstanden uit de VNG-brochure. Daarbij zijn de afstanden met een stap zijn verlaagd, omdat de raad uitgaat van een "gemengd gebied". Dus moet voor een brandweerkazerne een richtafstand van 30 m worden toegepast. Deze richtafstand wordt bij één woning aan het Westeinde 69 niet gehaald. Daarom is in de plantoelichting bezien of de geluidseffecten van de kazerne op de nabij gelegen woningen aanvaardbaar zijn. Omdat de sirene bij het uitrukken van de brandweer niet vaak hoeft te worden gebruikt, vindt de raad dat de geluidsbelasting toelaatbaar is.
7.2. De voorzieningenrechter verwacht niet dat het bestreden besluit op grond van de beroepsgronden van [verzoeker] in de bodemprocedure zal worden vernietigd. Gelet op de afstand tussen de brandweerkazerne en de woning van [verzoeker], is niet aannemelijk dat bij [verzoeker]s woning niet kan worden voldaan aan de richtafstand, daargelaten of het om een "gemengd gebied" of een "rustige woonwijk" gaat. De gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [verzoeker] heeft de raad naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening hoeven achten.
7.3. [verzoeker] betoogt dat de raad een m.e.r.-beoordeling had moeten maken. Volgens paragraaf 4.1 van de plantoelichting heeft de raad het plan getoetst aan de criteria van bijlage III bij Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (de m.e.r.-richtlijn). Aldus heeft de raad bezien of het plan belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Volgens de raad is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk omdat hij geen belangrijke nadelige milieugevolgen verwacht. Volgens de raad gaat het ook niet om een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.). Daarom bestond ook uit hoofde van artikel 2, vijfde lid, onder b, van het Besluit m.e.r. geen verplichting om een vormvrije m.e.r.-beoordeling te maken.
7.4. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de brandweerkazerne wellicht wel een stedelijk ontwikkelingsproject. Daarom had wellicht een m.e.r.-beoordeling moeten worden gemaakt. Dat is echter geen aanleiding om het bestreden besluit te schorsen omdat het bestreden besluit waarschijnlijk uiteindelijk stand zal houden. De milieugevolgen van het plan zijn onderzocht en getoetst aan de criteria van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn. Hieruit volgt dat het plan geen belangrijke nadelige milieugevolgen zal hebben.
Conclusie
8. Gelet hierop wijst de voorzieningenrechter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
9. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Sommer, griffier.
w.g. Verheij
voorzieningenrechter
w.g. Sommer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2023
901