ECLI:NL:RVS:2023:3643

Raad van State

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
202305902/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake tijdelijke omgevingsvergunning voor maatschappelijke zorgvoorziening in ’s-Hertogenbosch

Op 28 september 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over een tijdelijke omgevingsvergunning die op 25 januari 2021 door het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch was verleend. Deze vergunning betrof het plaatsen van 23 cabins voor een maatschappelijke zorgvoorziening aan de Nieuwe Dijk 3 in 's-Hertogenbosch, met een geldigheidsduur van 10 jaar. Verzoekers, wonend in Sint-Michielsgestel en 's-Hertogenbosch, hadden bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar hun bezwaren werden op 15 juni 2021 niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank Oost-Brabant had in eerdere uitspraken op 26 oktober 2022 en 17 augustus 2023 de besluiten van het college vernietigd en het college opgedragen om het geconstateerde gebrek te herstellen. Verzoekers gingen in hoger beroep en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de openbare zitting op 28 september 2023 werd het verzoek afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de vergunninghoudster zwaarder wogen dan die van de verzoekers.

De voorzieningenrechter merkte op dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Er werd geen aanleiding gezien om de vergunning te schorsen, ondanks de bezwaren van de verzoekers over de procedure en de impact van het project op de woon- en leefomgeving. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vergunninghoudster en het college voldoende maatregelen hadden getroffen om overlast te beperken en dat de gevreesde overlast niet voldoende was om de vergunning te weigeren. Bovendien was vastgesteld dat de cabins in korte tijd konden worden verwijderd, waardoor er geen onomkeerbare situatie zou ontstaan.

De voorzieningenrechter besloot dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202305902/2/R2.
Datum uitspraak: 28 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te Sint-Michielsgestel respectievelijk te ’s-Hertogenbosch,
verzoekers,
tegen de uitspraken van de rechtbank Oost­-Brabant van 26 oktober 2022 en 17 augustus 2023 in zaak nr. 21/1780 en 21/1781 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.
Openbare zitting gehouden op 28 september 2023 om 11:15 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter
griffier: mr. M.C. van Engelen
Verschenen:
[verzoekers], vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, vergezeld door [gemachtigde];
College van burgemeester en wethouders van ‘s-Hertogenbosch, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, vergezeld door mr. J.J.H. van Goch;
Stichting Reinier van Arkel, gevestigd te ’s-Hertogenbosch, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
Bij besluit van 25 januari 2021 heeft het college een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van 23 cabins ten behoeve van een maatschappelijke zorgvoorziening aan de Nieuwe Dijk 3 in ’s-Hertogenbosch voor de duur van 10 jaar.
Bij besluiten op bezwaar van 15 juni 2021 heeft het college de bezwaren van verzoekers tegen dat besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Bij tussenuitspraak van 26 oktober 2022 heeft de rechtbank het college opgedragen om binnen vijf weken het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak.
Het college heeft bij besluiten van 7 december 2022 gebruik gemaakt van de herstelmogelijkheid.
In de einduitspraak van 17 augustus 2023 heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten van 15 juni 2021 gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en het beroep tegen de herstelbesluiten van 7 december 2022 ongegrond verklaard.
Verzoekers zijn in hoger beroep gekomen en hebben de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Gronden:
•        Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
•        Vergunninghoudster en het college hebben aangekondigd de cabins in een tijdsbestek van enkele weken te willen plaatsen en vanaf 1 december 2023 met het gebruik een aanvang te willen nemen.  Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
•        Verzoekers betogen dat het college de onjuiste procedure heeft gevolgd en de vergunning niet had mogen verlenen op grond van artikel 4, aanhef en onderdeel 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, omdat er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in onderdeel D, kolom 1, categorie 11.2, van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Verzoekers betogen verder dat de aard en omvang van het project een onaanvaardbare druk op de woon- en leefomgeving leggen. Zij vrezen voor overlast en onveilige situaties in de buurt, nu in de cabins ernstig verslaafde personen zullen worden opgevangen.
•        De voorzieningenrechter ziet voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat het bouwplan als stedelijk ontwikkelingsproject moet worden aangemerkt. Net als de rechtbank acht de voorzieningenrechter daarbij onder meer van belang dat de ruimtelijke uitstraling van de voorziene cabins beperkt is en dat geen sprake is van nieuw planologisch ruimtebeslag. Over de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject kan echter twijfel bestaan en het is aan de bodemrechter om deze vraag definitief te beantwoorden.
•        Mocht in de bodemprocedure onverhoopt worden geoordeeld dat wel sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, dan zou dat met name betekenen dat, om toch medewerking aan het project te kunnen verlenen, een verklaring van geen bedenkingen van de raad noodzakelijk is. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat in dat geval ook een vergunning kan worden verleend die de rechterlijke toetsing zou kunnen doorstaan. Aangezien de raad heeft ingestemd met een garantstelling voor de realisering van deze zorgvoorziening voor de beoogde doelgroep op deze locatie, bestaat voorshands ook geen aanleiding aan te nemen dat de raad geen verklaring van geen bedenkingen zou verlenen. De enkele omstandigheid dat de vergunning zoals verleend mogelijkerwijs een gebrek vertoont, brengt daarom niet mee dat een voorlopige voorziening moet worden getroffen.
•        Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moeten de belangen van vergunninghoudster bij het mogen voortzetten van de bouwactiviteiten hangende hoger beroep van zwaarder gewicht worden geacht dan die van verzoekers bij het schorsen van de vergunning. De voorzieningenrechter is met de rechtbank van oordeel dat het college in de door verzoekers gestelde vrees geen aanleiding had hoeven zien om de gevraagde vergunning te weigeren. Het college heeft gewezen op onder meer intensieve vierentwintig uurs begeleiding en zorg, ondersteuning ’s nachts door een bewakingsdienst op het terrein, betrokkenheid van de wijkagent en de mogelijkheid voor omwonenden om melding te maken van overlast en deel te nemen aan een beheergroep. Een en ander is door middel van voorschriften in de vergunning gewaarborgd. Ook de gevreesde overlast buiten het terrein leidt niet tot een ander oordeel. Het gaat daarbij met name om vrees voor verstoring van de openbare orde die buiten het bestek van deze zaak valt. Voor zover de gevreesde overlast buiten het terrein in de afweging moet worden betrokken vanwege het aspect van een goed woon- en leefklimaat, hoefde de gestelde vrees er niet toe te leiden dat geen medewerking kon worden verleend. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking hetgeen van de kant van de Stichting Reinier van Arkel is gesteld over de selectiecriteria en de ervaringen elders met deze doelgroep.
•        Verder is ter zitting komen vast te staan dat de in geding zijnde cabins in korte tijd kunnen worden verwijderd. Gelet hierop is geen sprake van een onomkeerbare situatie. Daarbij heeft het college er terecht op gewezen dat Stichting Reinier van Arkel op eigen risico van de vergunning gebruik maakt zolang deze niet onherroepelijk is en dat dat niet anders wordt bij afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
•        In hetgeen overigens door verzoekers is aangevoerd zijn onvoldoende aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat het besluit desalniettemin zou moeten worden geschorst.
•        Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Polak
voorzieningenrechter
w.g. Van Engelen
griffier
842