ECLI:NL:RVS:2023:3628

Raad van State

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
202203561/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omzettingsvergunning voor kamerverhuur in strijd met bestemmingsplan

Op 27 september 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg om een omzettingsvergunning voor kamerverhuur te verlenen voor een pand aan de [locatie] te Tilburg. De aanvraag voor de vergunning werd op 30 september 2020 ingediend, maar het college weigerde deze op grond van de Huisvestingsverordening Tilburg 2020 en het bestemmingsplan Bedrijventerrein Kraaiven 2008, dat bewoning in strijd met de bestemming 'bedrijventerrein' verbiedt. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de weigering van het college bevestigd, waarna [appellante] in hoger beroep ging.

De rechtbank oordeelde dat het gebruik van het pand voor bewoning niet was toegestaan, omdat het pand niet de status van bedrijfswoning had en het gebruik in strijd was met het bestemmingsplan. [appellante] voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college de vergunning mocht weigeren, en dat het bestemmingsplan Industrieterrein Noord het gebruik van de woning toeliet. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft echter de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het college de vergunning terecht heeft geweigerd. De Afdeling stelde vast dat het gebruik van het pand voor kamerverhuur niet voldeed aan de voorwaarden van het bestemmingsplan en dat de beschermende werking van het overgangsrecht niet van toepassing was, omdat het gebruik al strijdig was met het voorheen geldende bestemmingsplan.

De uitspraak bevestigt dat de Afdeling de eerdere beslissing van de rechtbank steunt en dat de weigering van de omzettingsvergunning rechtmatig was. De Afdeling heeft het hoger beroep van [appellante] ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202203561/1/A2.
Datum uitspraak: 27 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Tilburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 25 april 2022 in zaak nr. 21/2365 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2020 heeft het college de aangevraagde omzettingsvergunning voor kamerverhuur door [appellante] voor het pand aan de [locatie] te Tilburg geweigerd.
Bij besluit van 28 april 2021 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 april 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 29 augustus 2023, waar [appellante], vertegenwoordigd door haar [directeur] en haar [operationeel manager], bijgestaan door mr. drs. B.F.J. Bollen, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. Z. Tugran-Mucuk en mr. L.P.F. Warnier, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] heeft op 4 september 2020 een omzettingsvergunning voor kamerverhuur aangevraagd voor het pand aan de [locatie] te Tilburg (hierna: het pand). Het pand is tussen 2009 en 2018 bewoond door medewerkers van het bedrijf Cofco BBCA Chemical. De woning is hierbij aangemerkt als bedrijfswoning. Vanaf medio februari 2018 tot eind mei 2020 is het pand verhuurd en gebruikt als woning, niet zijnde bedrijfswoning. Het pand is vanaf 26 mei 2021 wederom verhuurd.
2.       Het college heeft de aanvraag van [appellante] op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Huisvestingsverordening Tilburg 2020 (hierna: Hvv 2020), geweigerd, omdat de aanvraag in strijd is met het geldende bestemmingsplan Bedrijventerrein Kraaiven 2008, dat op 24 november 2009 in werking is getreden. Op grond van dit bestemmingsplan rust op het pand de bestemming "bedrijventerrein". Uit de voorschriften die bij het bestemmingsplan horen, valt af te leiden dat onder strijdig gebruik voor deze bestemming in ieder geval wordt verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor bewoning, met uitzondering van gronden met de aanduiding bedrijfswoning. Het pand heeft niet de aanduiding bedrijfswoning. Het gebruik van het pand voor bewoning is daarom in strijd met het bestemmingsplan geacht. Het college heeft de weigering in het besluit op bezwaar gehandhaafd.
Oordeel van de rechtbank
Overgangsrecht
3.       Op de zitting bij de rechtbank is gebleken dat partijen het niet eens zijn over de vraag of het bestemmingsplan Industrieterrein Noord het huidige strijdige gebruik toeliet. Dit bestemminsplan gold voorafgaand aan het bestemmingsplan Bedrijventerrein Kraaiven 2008. De rechtbank heeft allereerst beoordeeld of [appellante] een beroep kan doen op (de beschermende werking van) het overgangsrecht van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Kraaiven 2008. Hiertoe heeft zij als volgt overwogen.
4.       Het overgangsrecht dat is opgenomen in het bestemmingsplan Bedrijventerrein Kraaiven 2008 bepaalt in artikel 26.2 dat het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. In de planvoorschriften is echter ook een uitzonderingsclausule opgenomen in artikel 26.2, aanhef en onder d, die inhoudt dat er geen beroep kan worden gedaan op het overgangsrecht als dat gebruik al in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan. Dit voorheen geldende bestemmingsplan was het bestemmingsplan Industrieterrein Noord. Als het huidige strijdige gebruik onder het bestemmingsplan Industrieterrein Noord was toegestaan, dan is de uitzonderingsclausule uit het huidige bestemmingsplan niet van toepassing. Als het huidige strijdige gebruik ook al strijdig was onder het bestemmingsplan Industrieterrein Noord, geldt de uitzonderingsclausule wel. Om dan toch een beroep te kunnen doen op het overgangsrecht moet het strijdige gebruik ook worden beschermd door het overgangsrecht van het bestemmingsplan Industrieterrein Noord. De rechtbank heeft onder verwijzing naar artikel 2 van de planvoorschriften  behorende bij het bestemmingsplan Industrieterrein Noord geoordeeld dat het bestemmingsplan Industrieterrein Noord, waar het pand de bestemming "Handel en Nijverheid" had, het huidige strijdige gebruik niet heeft toegelaten. Artikel 2 van de planvoorschriften Industrieterrein Noord luidt als volgt.
"A. De als zodanig bestemde gronden mogen uitsluitend worden bebouwd met bedrijfsgebouwen en bouwwerken, niet zijnde gebouwen, alsmede woningen, voor zover deze behoren bij genoemde bedrijfsgebouwen en bouwwerken, mits:
a. de hoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 15 meter
b. de oppervlakte van die bouwwerken niet meer bedraagt dan 75% van de oppervlakte van een bouwperceel
c. op een bouwperceel niet meer dan 2 woningen worden gebouwd.
d. de woningen voor het gebruik van de bedrijfsgebouwen onontbeerlijk zijn.
e. de afstand van enig punt van de woningen tot de bedrijfsgebouwen nergens minder bedraagt dan 20 m.
f. de afstand van de woningen tot de openbare weg nergens meer bedraagt dan 25 meter.
(…)
C. 1. De bouwwerken mogen uitsluitend worden gebruik voor of in verband met industriële, nijverheids-, ambachts- of handelsdoeleinden, met dien verstande dat de bouwwerken niet mogen worden gebruikt als winkel.
2. De woningen mogen uitsluitend gebruikt worden voor woondoeleinden."
5.       De rechtbank is [appellante] niet gevolgd in haar standpunt dat bovenstaande bepalingen zo moeten worden gelezen dat de regels onder A zouden zien op "bouwen" en de bepalingen onder C op "gebruik" en dat voor gebruik alleen gekeken zou moeten worden naar de bepalingen onder C. Volgens [appellante] zou uit deze bepalingen blijken dat de woningen gebruikt mogen worden voor woondoeleinden en dat wonen in het pand is toegestaan. De rechtbank heeft [appellante] niet gevolgd en heeft overwogen dat deze bepalingen in onderlinge samenhang moeten worden gelezen en dat in (de tekst van) het bestemmingsplan Industrieterrein Noord ook geen aanknopingspunten zijn voor het door [appellante] hierboven naar voren gebrachte standpunt, waarbij voor gebruik niet mag worden gekeken naar wat in dit artikel is bepaald ten aanzien van bouwen.
6.       Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank geoordeeld dat het college, voor de vraag voor welk doel de op deze gronden gebouwde woningen mogen worden gebruikt, ook kon kijken naar wat in artikel 2, onder A, van de planvoorschriften Industrieterrein Noord is bepaald. Wonen is toegestaan mits dit wonen gebeurt binnen de geldende bestemming, te weten de bestemming "Handel en Nijverheid" en dit onontbeerlijk is voor het gebruik van de bedrijfsgebouwen. Dit blijkt volgens de rechtbank ook uit de bepaling onder C.1. waarin staat dat de bouwwerken uitsluitend mogen worden gebruikt voor industriële, nijverheids-, ambachts-, of handelsdoeleinden. Ook de benaming van de bestemming "Handel en Nijverheid" wijst erop dat wonen in brede zin op deze bestemming niet is toegestaan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestemmingsplan Industrieterrein Noord enkel wonen toeliet voor zover dit voor het gebruik van de bedrijfsgebouwen onontbeerlijk was.
7.       Omdat niet in geschil is dat het door [appellante] beoogde gebruik als woning niet is aan te merken als bedrijfswoning in deze zin, volgt volgens de rechtbank uit het voorgaande dat het gebruik al strijdig was met het voorheen geldende bestemmingsplan. Een beroep op het overgangsrecht van het huidige bestemmingsplan kan dan alleen nog slagen als dit gebruik ook werd beschermd door het overgangsrecht van het bestemmingsplan Industrieterrein Noord. Dit bestemmingsplan stelt in artikel 11 van de planvoorschriften dat het gebruik van grond en opstallen, als bedoeld in artikel 2, onder B en C, strijdig met het plan op het tijdstip van het ter inzage leggen daarvan, mag worden gehandhaafd. Dit plan kent geen uitzonderingsclausule. Dit betekent volgens de rechtbank dat het overgangsrecht uit het huidige bestemmingsplan alleen van toepassing is als het strijdige gebruik zich vanaf het moment van het ter inzage leggen van het bestemmingsplan Industrieterrein Noord onafgebroken heeft voortgezet. [appellante] heeft hiertoe geen bewijs overgelegd. Op de zitting heeft [appellante] aangegeven dat zij zich hierin opnieuw zou moeten verdiepen. Hierover heeft de rechtbank overwogen dat, daargelaten dat dit bewijsaanbod op een zeer laat moment in de procedure is gedaan, de rechtbank het niet zinvol acht op dit aanbod in te gaan omdat het beroep op het overgangsrecht ook op andere gronden niet zal slagen. Hiertoe heeft zij als volgt overwogen.
Wonen
8.       Niet in geschil is dat het pand van 2009 tot 2018 is bewoond door werknemers van het bedrijf Cofco. De vraag is of deze kortdurende huisvesting van arbeidsmigranten kan worden gelijkgesteld aan het huidige strijdige gebruik, meer specifiek of het huisvesten van arbeidsmigranten kan worden aangemerkt als "wonen". Als dit niet het geval is, is het strijdige gebruik vergroot waardoor de beschermende werking van het overgangsrecht komt te vervallen.
9.       De rechtbank heeft vastgesteld dat het begrip "wonen" in het bestemmingsplan niet is gedefinieerd. De rechtbank heeft voor de uitleg van de term aansluiting gezocht bij het algemeen spraakgebruik. In het algemeen spraakgebruik dienen onder "wonen" diverse uiteenlopende vormen van huisvesting te worden begrepen. Daaronder kan volgens vaste rechtspraak ook de huisvesting van arbeidsmigranten vallen. De rechtbank heeft hiertoe verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:399, onder 7.2, waaruit blijkt dat de huisvesting van arbeidsmigranten kan worden aangeduid als "wonen" als het een zeker duurzaam karakter heeft. Uit de overgelegde documenten is volgens de rechtbank gebleken dat het verblijf van de arbeidsmigranten uiteenliep van drie weken tot drie maanden. Hiermee is het verblijf onvoldoende duurzaam om een woonkarakter aanwezig te achten, aldus de rechtbank. Hiertoe heeft de rechtbank ook van belang geacht dat de arbeidsmigranten niet in de Basisregistratie Personen waren ingeschreven.
10.     Uit het voorgaande heeft de rechtbank afgeleid dat onder het bestemmingsplan Industrieterrein Noord tot 2018 sprake was van kortdurend verblijf wat daarna is gewijzigd in (regulier) wonen. Hierdoor is de afwijking van het bestemmingsplan vergroot en is de beschermende werking van het overgangsrecht komen te vervallen, aldus de rechtbank.
Conclusie rechtbank
11.     De rechtbank heeft geconcludeerd dat [appellante] geen beroep kan doen op de beschermende werking van het overgangsrecht van het bestemmingsplan Kraaiven 2008 en dat dit betekent dat het college de door [appellante] aangevraagde omzettingsvergunning terecht heeft geweigerd, omdat het gebruik in strijd is met dat bestemmingsplan. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Wettelijk kader
12.     De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Hoger beroep en beoordeling ervan
13.     [appellante] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de door [appellante] aangevraagde omzettingsvergunning heeft mogen weigeren, omdat het gebruik in strijd zou zijn met het bestemmingsplan Bedrijventerrein Kraaiven 2008.
14.     [appellante] voert aan dat het bestemmingsplan Industrieterrein Noord het gebruik van de woning, waarvoor de omzettingsvergunning is aangevraagd, toeliet. Dit blijkt volgens [appellante] uit artikel 2 van de planvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan Industrieterrein Noord. In dit artikel is volgens [appellante] bepaald dat gronden mogen worden gebruikt voor woningen en dat woningen voor woondoeleinden mogen worden gebruikt zonder dat daar enige beperking voor geldt. Op het pand rustte de bestemming "handel en nijverheid". Voor wat betreft het gebruik van gebouwen bepalen de planvoorschriften in artikel 2, lid C, onder 2, dat woningen voor woondoeleinden gebruikt mogen worden. Voor de definitie van "wonen" dient aansluiting te worden gezocht bij de rechtspraak van de Afdeling van 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1182. Hieruit volgt volgens [appellante] dat alle vormen van bewoning, ook "short stay" door arbeidsmigranten, onder het begrip "wonen" begrepen moeten worden. Het gebruik van het pand moet volgens [appellante] als bewoning worden aangemerkt. De rechtbank heeft dit niet onderkend, aldus [appellante].
15.     Het college voert hiertegen aan dat de bewoning van het pand door werknemers van het bedrijf Cofco tussen 2008 en 2018 in strijd was met het bestemmingsplan Bedrijventerrein Kraaiven 2008 en dat er geen beroep kan worden gedaan op het overgangsrecht van dat bestemmingsplan, omdat bestemmingsplan Industrieterrein Noord het gebruik van de woning als (regulier) "wonen" ook niet toeliet. Hiertoe acht het college van belang dat  in artikel 2 van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan Industrieterrein Noord staat dat gronden met de bestemming "handel en nijverheid" uitsluitend mogen worden bebouwd met bedrijfsgebouwen en bouwwerken, niet zijnde gebouwen, alsmede woningen, voor zover deze behoren bij genoemde bedrijfsgebouwen en bouwwerken. Verder wordt de voorwaarde gesteld dat woningen voor het gebruik van de bedrijfsgebouwen onontbeerlijk zijn. Het gebruik van de woning voor "short stay" valt volgens het college niet onder het begrip "wonen". Ook de huisvesting van arbeidsmigranten kan onder "wonen" worden gerekend, maar dan moet de huisvesting wel een enigszins duurzaam karakter hebben. Dit blijkt volgens het college uit de uitspraken van de Afdeling van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2206 en 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:399. Het verblijf van de arbeidsmigranten die werkzaam waren voor Cofco liep uiteen van drie weken tot drie maanden. Dit verblijf was te kort om als duurzaam te worden aangemerkt, aldus het college.
16.     De rechtbank heeft naar het oordeel van de Afdeling terecht geoordeeld dat op grond van artikel 2 van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan Industrieterrein Noord, wonen alleen was toegestaan op voorwaarde dat dit gebeurt binnen de geldende bestemming, in dit geval de bestemming "Handel en Nijverheid", en dit onontbeerlijk is voor het gebruik van de bedrijfsgebouwen. De Afdeling verwijst op deze plaats naar de hierboven weergegeven motivering van de rechtbank, die zij onderschrijft. De Afdeling wijst er daarbij op dat artikel 2, lid C, onder 2, van de planvoorschriften een nadere uitleg geeft aan lid A. Dit betekent dat met "de woningen" in lid C, onder 2, woningen in de zin van lid A worden bedoeld die bij bedrijfsgebouwen horen en onontbeerlijk zijn voor het gebruik van de bedrijfsgebouwen. De Afdeling constateert verder met de rechtbank dat uit de overlegde documenten blijkt dat het verblijf van de arbeidsmigranten die werkzaam waren voor Cofco uiteenliep van drie weken tot drie maanden  en dat de arbeidsmigranten niet waren ingeschreven in de Basisregistratie Personen. De Afdeling komt tot de slotsom dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat onder het bestemmingsplan Industrieterrein Noord tot 2018 sprake was van kortdurend verblijf wat daarna is gewijzigd in (regulier) wonen en dat dit betekent dat de afwijking van het bestemmingsplan is vergroot. Hiermee is de beschermende werking van het overgangsrecht komen te vervallen.
17.     Gelet op al het voorgaande, heeft het college de aangevraagde omzettingsvergunning voor kamerverhuur door [appellante] voor het pand dan ook terecht geweigerd. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
18.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
19.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Borman
voorzitter
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2023
735-1068
BIJLAGE - Wettelijk kader
Huisvestingswet 2014
Artikel 21
1. Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a.       anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken;
b.       anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar met andere woonruimte samen te voegen;
c.       van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten;
d.       te verbouwen tot twee of meer woonruimten.
2. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening gevallen aanwijzen waarvoor een vrijstelling geldt of waarin een ontheffing kan worden verleend van een verbod als bedoeld in het eerste lid. Aan een vrijstelling of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.
Artikel 23
1. Een vergunning als bedoeld in artikel 21 of 22 kan slechts worden aangevraagd door de eigenaar van de woonruimte respectievelijk het gebouw.
Huisvestingsverordening Tilburg 2020
Artikel 1
Deze verordening verstaat onder:
m. Onzelfstandige woonruimte: woonruimte(n)waarbij men een of meer van de wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badruimte en/of toilet, gezamenlijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gezamenlijke (verkeers)ruimte.
t. Zelfstandige woonruimte: een woonruimte welke een eigen toegang heeft, al dan niet achter een gezamenlijke voordeur, en waarbij de keuken, badruimte en toilet niet gedeeld hoeven worden met andere bewoners van het pand.
Artikel 2
1. Het is verboden om een woonruimte, zonder vergunning als bedoeld in artikel 21 van de wet:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken;
b. van zelfstandige ruimte om te zetten tot onzelfstandige woonruimten, waarbij bewoning door 3 of meer personen plaatsvindt.
Artikel 4
1. Een vergunning als bedoeld in artikel 2 van deze huisvestingsverordening jo. artikel 21 van de wet kan worden geweigerd als:
a. Naar het oordeel van het college het belang van het behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad met het oog op schaarste en leefbaarheid groter is dan het met de onttrekking of de omzetting gediende belang;
b. Het onder 1a. genoemde belang van het behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad niet voldoende kan worden gediend door het stellen van voorwaarden en voorschriften aan de vergunning;
c. De toestand van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft zich uit oogpunt van indeling of staat van onderhoud geheel of ten dele tegen omzetting verzet;
d. Het verlenen van de vergunning zou kunnen leiden tot een onaanvaardbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van het betreffende pand;
e. Vergunningverlening zou leiden tot strijdigheid met het bestemmingsplan, tenzij hiervoor een omgevingsvergunning is afgegeven waarin is besloten tot een afwijking op het bestemmingsplan.
2. Een vergunning als bedoeld in artikel 21 van de wet jo. artikel 2 van deze verordening kan eveneens worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
Bestemmingsplan Bedrijventerrein Kraaiven 2008
Artikel 1.13
Bedrijfswoning: Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijf, bedoeld voorde huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.
Artikel 3.5.1
Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in elk geval gerekend:
c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bewoning, met uitzondering van gronden met de aanduiding bedrijfswoning;
Artikel 4.1.1
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten onder de categorieën 3 tot en met 5, met dien verstande dat:
1. de maximaal toegestane categorie per bestemmingsvlak is weergegeven;
2. risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan; dit geldt niet daar waar ten tijde van het ter visie leggen van het plan al een risicovolle inrichting aanwezig was;
3. vestiging van inrichtingen genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer (IVB) van 5 januari 1993 houdende aanwijzing van categorieën inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder zijn toegestaan in de gebiedsaanduiding geluidszone - industrie;
b. de op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaande bedrijven die vallen in een hogere dan de in het bestemmingsvlak maximaal toelaatbaar geachte categorie zoals aangeduid in 4.1.2, met dien verstande dat deze bedrijven alleen als bestaand zijn toegestaan;
c. watergebonden bedrijvigheid voorzover gelegen langs het Wilhelminakanaal, met inachtneming van het gestelde onder a en b;
d. bouwwerken van algemeen nut.
Artikel 4.1.2
Ter plaatse van de aanduiding:
a. bedrijf van categorie 3.1 (b= 3.1);
b. bedrijf tot en met categorie 3.2 (b<=3.2);
c. bedrijf tot en met categorie 4.1 (b<=4.1);
d. bedrijf tot en met categorie 4.2 (b<=4.2);
e. bedrijf tot en met categorie 5.1 (b<=5.1);
f. bedrijf tot en met categorie 5.2 (b<=5.2);
g. bedrijfswoning (bvv);
h. kantoor (k);
i. specifieke vorm van bedrijventerrein-opslag gevaarlijke stoffen (sbt-opg);
j. specifieke vorm van bedrijventerrein-betonmortelfabriek (sbt-bmf) van categorie
4.2 met SBI-nr. 2663-2;
k. specifieke vorm van bedrijventerrein - groothandel in motorbrandstoffen (sbt-ghm)
l. specifieke vorm van detailhandel - hulpmiddelenzorg (sbt-hmzj, zijn de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden mede bestemd voor de daarbij weergegeven functies.
Artikel 4.1.3
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:
a. kantines en restauratieve voorzieningen, voor zover ondersteunend en ondergeschikt aan de bedrijfsvoering;
b. kantoorruimten, zijnde ondergeschikt aan de bedrijfsvoering;
c. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen zijnde maximaal 20% van de bruto vloeroppervlakte per bouwperceel met een maximum van 100 m2
d. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
e. parkeer-, stallings- en verkeersvoorzieningen;
f. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
g. tuinen en erven;
h. objecten voor beeldende kunst;
i. bouwwerken, geen gebouw zijnde,
voor zover deze behoren bij en ondergeschikt zijn aan de onder 4.1.1 en 4.1.2 genoemde functies.
Artikel 4.5.1
Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming 'Bedrijventerrein', wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van gronden en bouwwerken anders dan genoemd in 4.1:
b. het gebruik van gronden en bouwwerken als risicovolle inrichting voor zover in afwijking van het gestelde in 4.1.1;
c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bewoning, met uitzondering van gronden met de aanduiding bedrijfswoning;
d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren of zelfstandige kantoorruimten, anders dan bedoeld in 4.1.3 sub b;
e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan bedoeld in 4.1.3 sub c;
f. voor de uitoefening van enige tak van handel inclusief detailhandel, anders dan volgens het bepaalde in 4.1.1;
g. het splitsen van een bedrijfswoning in twee of meer zelfstandige woonruimten;
h. het storten van puin en afvalstoffen, tenzij deze ter realisering en/of handhaving van de bestemming is;
i. opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen hiervan, tenzij deze ter realisering en/of handhaving van de bestemming dient;
j. opslag van gebruiksklare of onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan, tenzij deze ter handhaving van de bestemming dient;
k. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
Artikel 26.2
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Bestemmingsplan "Industrieterrein Noord"
Artikel 2
A. De als zodanig bestemde gronden mogen uitsluitend worden bebouwd met bedrijfsgebouwen en bouwwerken, niet zijnde gebouwen, alsmede woningen, voorzover deze behoren bij genoemde bedrijfsgebouwen en bouwwerken, mits:
a. de hoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 15 meter
b. de oppervlakte van die bouwwerken niet meer bedraagt dan 75% van de oppervlakte van een bouwperceel
c. op een bouwperceel niet meer dan 2 woningen worden gebouwd.
d. de woningen voor het gebruik van de bedrijfsgebouwen onontbeerlijk zijn.
e. de afstand van enig punt van de woningen tot de bedrijfsgebouwen nergens minder bedraagt dan 20 m.
f. de afstand van de woningen tot de openbare weg nergens meer bedraagt dan 25 meter.
(…)
C. 1. De bouwwerken mogen uitsluitend worden gebruik voor of in verband met industriële, nijverheids-, ambachts- of handelsdoeleinden, met dien verstande dat de bouwwerken niet mogen worden gebruikt als winkel.
2. De woningen mogen uitsluitend gebruikt worden voor woondoeleinden.
Artikel 11
2. Het gebruik van grond en opstallen, als bedoeld in artikel 2, leden B en C, artikel 3, leden B en C, artikel 5, lid B, strijdig met het plan op het tijdstip van het ter inzage leggen daarvan, mag worden gehandhaafd. Wijziging van het, met het plan strijdige gebruik van de grond is toegestaan, mits door deze wijziging van het gebruik de afwijking van het plan niet wordt vergroot.